KLEINE ZWANEN IN
ZEELAND
DOOR COR BERREVOETS
Zeeland Ganzenland" is een uitspraak die bij velen bekend is. Zeeland is van oudsher een gebied waar
veel ganzen de winter doorbrengen. Dat Zeeland ook belangrijk is voor kleine zwanen is echter minder bekend.
Toch is Zeeland voor de kleine zwaan één van de belangrijkste gebieden om te overwinteren. Jaarlijks komt tot
tien procent van de totale populatie naar Zeeland toe om er een deel van de wintermaanden door te brengen.
Populatie
De kleine zwanen die in NW-Europa
overwinteren, broeden in de toendra's
van Noord-Rusland en West-Siberië.
Vooral in de natte zone's rondom
enkele rivierdelta's (o.a. Lena) worden
ze broedend aangetroffen. Nadat ze
ook de rui aldaar hebben doorge
maakt, trekken de vogels gedurende
het najaar naar West-Europa. Ze
verblijven vaak voor kortere of
langere tijd in diverse Baltische staten
voordat ze in Nederland aankomen.
De belangrijkste overwinteringsge-
bieden voor deze soort liggen in
Nederland en Engeland. Afhankelijk
van de voedselsituatie elders in
Nederland komen kleine zwanen
vanaf half oktober ook in Zeeland
aan. De totale populatie is gestegen
van ïooo individuen midden jaren
zeventig tot 2500 individuen aan het
begin van de jaren negentig. Daarna
is de populatie vanwege tegenvallende
broedresultaten weer enigszins
geslonken.
Voorkomen in Zeeland voor
1970
Voor i960 waren kleine zwanen in
Zeeland minder algemene verschij
ningen. De streeknaam "Denen" wijst
op het voorkomen van zowel kleine
als wilde zwanen. In zijn beschrijving
van het voorkomen van kleine zwanen
op Schouwen-Duiveland concludeert
Mullié dat het voor i960 vooral wilde
zwanen betrof. Eenzelfde conclusie
trokken Lebret en Mullié in 1975
trouwens ook al voor Walcheren.
Vanaf het begin van de jaren zestig
ontstaan er gebieden in Zeeland waar
kleine zwanen min of meer regelmatig
voorkomen. Het ontstaan van nieuwe
overwinteringsgebieden voor deze
soort in Zeeland valt samen met de
teloorgang van de fonteinkruidvelden
in en om het Ijsselmeer vanwege de
watervervuiling. Kleine zwanen
werden allereerst gedwongen om
nieuwe overwinteringsplaatsen te
vinden; daarnaast moesten ze ook op
zoek naar nieuwe voedselbronnen. In
Zeeland troffen kleine zwanen in de
grote wateren namelijk geen velden
met fonteinkruiden aan. Allereerst
ontdekten ze de graslanden op het
oudland van Walcheren. Vooral in de
kommen en de percelen dicht bij de
watergangen - waar de graslanden
erg nat waren - vonden ze eind jaren
zestig voedsel en rust. In die jaren
worden er maximaal honderd kleine
zwanen waargenomen op Walcheren.
Ontwikkeling na 1970
Vanaf begin jaren zeventig komt ook
Schouwen-Duiveland als vast over-
winteringsgebied op de kaart te staan.
Daar foerageren kleine zwanen echter
niet op graslanden, maar gebruiken
ze vooral de oogstresten van aardap
pelen en bieten als voedsel. De sinds
de jaren zestig gemechaniseerde
oogst van bieten en aardappelen laat
relatief veel oogstresten achter.
Midden jaren zeventig zijn er twee
duidelijke concentratiegebieden waar
jaarlijks tot enige honderden kleine
zwanen worden gezien: Walcheren en
Schouwen-Duiveland. Daarnaast
worden er enige tientallen kleine
zwanen waargenomen op Zuid-
Beveland (Oosterschengegebied) en
in het westelijk deel van Zeeuws-
Vlaanderen.
Het graslandgebied op Walcheren
blijft nog tot in het begin van de jaren
tachtig fungeren als een belangrijk bol
werk voor kleine zwanen in Zeeland.
Daarna lijkt de situatie andermaal
sterk te veranderen. De aantallen op
Walcheren nemen met uitzondering
van koude winters (84/85 -86/87)
snel af. Het is waarschijnlijk dat een
behoorlijk deel van deze vogels
gedurende die periode is gewisseld
van foerageergebied. Op Noord-
Beveland nemen de aantallen namelijk
vanaf het eind van de jaren zeventig
duidelijk en snel toe. Lebret en Mullie
voorspelden trouwens al in 1975 dat
iets dergelijks ook had kunnen
gebeuren wanneer de populatie op
Walcheren zou groeien.
Vanaf midden jaren tachtig liggen de
belangrijkste overwinteringsgebieden
daarmee op Schouwen-Duiveland en
Noord-Beveland. Inmiddels is de over
winterende populatie gegroeid van
maximaal 100-200 exemplaren aan het
eind van de jaren zestig tot meer dan
1500 eind jaren zeventig. Gedurende
de eerste twee van de drie koude
winters midden jaren tachtig zijn er
meer dan 2500 kleine zwanen in de
provincie aanwezig, een absoluut
record. Vrijwel al die kleine zwanen
zijn dan voor het grootste deel van
de tijd afhankelijk van oogstresten.
Het foerageren op grasland - hetgeen
in de jaren zeventig van groot belang
was - komt nu alleen nog voor aan
het einde van de winter. Ook tijdens
koude-invallen, wanneer oogstresten
bevriezen, wordt soms nog op gras
land en wintertarwe gefoerageerd. De
aantallen tijdens de zachte winters die
volgen op de serie van drie strenge
winters midden jaren tachtig, tonen
dat de kleine zwanen populatie
groeiende is. De jaarmaxima in Zeeland
stijgen verder en het is begin jaren
negentig niet ongewoon wanneer er
2000 kleine zwanen worden geteld.
De verspreiding van deze toegenomen
populatie verandert opmerkelijk
genoeg niet al te sterk. Schouwen-
Duiveland is nog steeds het belang
rijkste gebied, maar op Noord-
Beveland lijken de aantallen sneller