8 Distelvlinder. (Joop Rijnders) In totaal werden tijdens het onderzoek twintig soorten dagvlinders waargenomen. Deze worden weergegeven in tabel 1. Trekvlinders Opvallend zijn de grote aantallen trekvlinders en zwervers. Dit is te verklaren doordat vlinders, net zoals vogels, grote stukken zonder dekking (zoals wateroppervlakten) mijden. Ze blijven dan de grens van water en land volgen en zeedijken zijn dan uitstekend geleidende land schapselementen. Er kan hier dan ook enige stu wing plaatsvinden. Ook het grote open schor biedt vooral bij minder gunstige weersomstandigheden weinig beschutting voor vlinders. Indien er op de dijken nectarplanten aanwezig zijn, kun je hierop massaal de vlinders aantreffen. De trekvlinders zijn goede vliegers die enige duizenden kilometers trekken. Ze zijn afkomstig uit Zuid- en Midden- Europa. Ze kunnen zich in de loop van vliegseizoen wel in Nederland voortplanten (tweede en derde generatie) maar niet in Nederland overwinteren. De aantallen kunnen, afhankelijk van de omstan digheden in Zuid- en Midden-Europa en de weer somstandigheden van jaar tot jaar sterk verschillen. Het jaar 2000 staat in Nederland als goed jaar voor trekvlinders te boek. Het jaar 2001 was echter een matig jaar voor trekvlinders. In 2001 behoorde slechts een procent van de waargenomen vlinders tijdens dit onderzoek tot de categorie trekvlinders. Naar verhouding zijn de meeste trekvlinders waar genomen op de zeedijk aan de uiterste westkant van Saeftinghe. Hier stonden vooral in 2000 de meeste nectarplanten voor de vlinders; ook is hier het stuwingseffect het grootst. De meeste trekvlinders volgen de zeedijk in ooste lijke richting. Bij gunstige weersomstandigheden blijven ze de grens van water en land volgen. In het westelijk deel vliegt dan een deel van de trek vlinders over het schor. Bij minder gunstige weers omstandigheden zullen ze vanwege het gebrek aan goede dekking in het schor meer de zeedijk blijven volgen. Zwervers In tabel 1 staat ook een aantal soorten vermeld waarvan het voortplantingsbiotoop afwijkt van het biotoop op de zeedijk en de Gasdam. Het gaat hierbij om vlinders, de zogenaamde zwervers, die vanuit het gebied waaruit ze uit de cocon zijn gekropen op zoek zijn gegaan naar nieuwe voort- plantingsbiotopen. Deze vlinders kunnen enige tientallen kilometers trekken. Sommige soorten komen van vlak bij Saeftinghe (bijvoorbeeld de witjes en kleine vos) en andere komen van verder weg (koninginnepage). De kleine vuurvlinder heeft waarschijnlijk een zeer kleine populatie op zuring- planten op het veek tegen de Gasdam. Standvlinders De zogenaamde standvlinders, die een vaste popu latie hebben op de zeedijk en op de Gasdam en hooguit enkele kilometers trekken, zijn: argusvlin der, oranje zandoogje, bruin zandoogje, hooibeest- je, zwartsprietdikkopje, bruin blauwtje en Icarusblauwtje. Deze vlinders zijn kenmerkende soorten voor reliëfrijke biotopen zoals zeedijken. De hoogste aantallen vlinders werden geconsta teerd op de Gasdam. Indien alle maandmaxima van alle soorten van het jaar 2001 bij elkaar opgeteld worden, is de dichtheid op de Gasdam 1283 vlin ders per kilometer tegenover 113 vlinders per kilo meter op de zeedijk. Het verschil in dichtheid per soort is opvallend. Hooibeestje en Icarusblauwtje komen op de zeedijk amper voor, terwijl ze op de Gasdam naar verhouding het meest voorkomen. Het voorkomen van het hooibeestje op de Gasdam is zeer bijzonder. Het is waarschijnlijk de nog enige

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 2002 | | pagina 8