8 Het jaar van de wijting L Li VAJ rW DSCHA?< Door René Beijersbergen y |Wi De monding van de Westerschelde en de Voordelta vormen een belangrijk kinderkamergebied voor zeevissoorten. De paaiplaatsen bevinden zich vaak in de zuidelijke Noordzee en het Kanaal. Vanaf eind januari bewegen de larven zich met de hulp van de zeestroming naar ons kustgebied. Ze verschijnen als jonge vissen in onze omgeving in de loop van het voorjaar. Hun eerste levensjaar verblijven ze aan de Zeeuwse kust om er een groeisprint te maken. In het najaar keren ze terug naar zee om daar hun vol wassen leven te leiden en ook zelf de paaiplaatsen op te zoeken. Hun verblijf in de Zeeuwse kustwate ren is van levensbelang voor het broedsucces van zeevogels als dwergstern, grote stern en visdiefje. De scholen jonge vis wachten in het voorjaar op zee totdat het kustwater voldoende is opgewarmd. Het zeewater heeft zomer en winter een tamelijk constante temperatuur, terwijl het water in de estuaria in de zomer sneller opwarmt en in de winter sneller afkoelt. Vissen zijn koudbloedige dieren en kunnen een grote voedselrijkdom pas benutten als de temperatuur van het omgevingswater toeneemt. Half april is de water temperatuur van het kustwater tot veertien graden gestegen. De eerste scholen zwemmen dan het estuari um binnen. Ongeveer eind mei komen de meeste jonge vissen richting de kustwateren. Strategie Plezierig voor de jonge vis is het kleine aantal roofvissen in het kustgebied, afgezien van de zeebaars dan. De zee baars gaat visscholen tot in de estuaria achterna om in de duistere diepte vanuit een hinderlaag z'n slag te slaan. Instinctief reageert de jonge vis op deze rover door pas in de nacht en met duizenden dicht opeengepakt het diepere water op te zoeken. Ze dalen af, want in de diepte is uiteindelijk het meeste voedsel te vinden: de op de bodem levende wormen en kreeftachtigen. 's Nachts zijn de visscholen minder goed te zien en dicht bij elkaar zwemmend, komen ze voor de roofvissen over als een veel grotere vis. Zo hopen ze de roofvijan- den af te schrikken: een veelgebruikte verdedigings strategie. Overdag fourageren de kleintjes hoofdzake lijk op algen aan de oppervlakte. Dan verandert ook hun gedrag: de scholen verspreiden zich juist. Dat ver groot de overlevingskans, want de 'compactstrategie' heeft overdag met goed zicht en veel licht geen effec tieve afschrikking voor de jagers. De belagers zijn over dag trouwens andere. Want overdag, als ze zwemmen aan het wateroppervlak, komen de scherpe jagersogen hoofdzakelijk van boven. Vette en magere vis Zeevogels zijn voor hun voedsel hoofdzakelijk aangewe zen op zeevis, sommige soorten doen er een kleine portie kreeftachtigen bij. Voor Nederland moeten we onder andere denken aan sternsoorten als visdiefje, dwerg stern en grote stern. Onze sterns zijn eigenlijk Afrikanen, want ze komen alleen een paar maanden van het jaar naar onze kust om er zich voort te planten In ons kustwater jagen sterns in hoofdzaak op jonge zandspiering en haring. Incidenteel worden wel eens grondels, platvisjes of de gewone spie ring gevangen. Van al deze soorten is de zandspiering het talrijkst en het vroegst in het kustwater present, maar het is een tamelijk magere prooivis. Van het voedselaanbod van de sterns is de haring het vetst, maar deze arriveert pas laat in het voor jaar in grote aantallen aan onze kust en is ook zeer Haring. (Adri Karman)

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 2002 | | pagina 6