J Saeftinghe vroeger Door Jos Neve Het afgelopen jaar is de Stichting in bezit gekomen van een unieke verzameling historische dia's van Saeftinghe. Stan van Dievoet schonk ons een deel van zijn enorme collectie. Dhr. van Dievoet verzorgt al sinds 1946 als vrijwilliger de schapen in de 'Noordschaapstal' op Saeftinghe. Een paar dagen per maand hielp hij al die jaren de schapen te verzorgen. Vanaf 1950 heeft hij gefotografeerd op Saeftinghe. Met het geschenk van 300 kopieën van zijn historische dia's heeft hij de Stichting een belangrijke aanwinst bezorgd. In dit artikel schrijft Jos Neve over Saeftinghe in die jaren. De illustraties zijn een drietal dia's uit de collectie van van Dievoet. Februari 1955. Herder Omèr van Stevendaal nabij de schaapskooi op de Noord. Rond 1900 werd begonnen met de beweiding van het noordoostelijke gedeelte van het Verdronken Land van Saeftinghe. De eerste herders waren van de familie Cleiren uit het Belgische Kieldrecht. Dit gedeelte, de Noord genaamd, vormde een soort verhoging en was de oudste kern van het gebied. Op oude kaarten is nog te zien, dat vroeger hier ook al een soort van lichtbaken gestaan had. De rest van Saeftinghe was toen nog een grote slikvlakte. Met de hand werd een soort schapen dammetje opgeworpen dat naar de Noord liep. Het ver blijf voor de schapen, die er alleen 's zomers verbleven, bestond uit een schuurtje dat gemaakt was van aange spoeld wrakhout. De benaming was de Zomerkooi of de Noordschaapstal. Er wordt altijd beweerd, dat deze kooi op een oud dijkrestant staat van voor 1570, het jaar waarin de heerlijkheid Saeftinghe ten onder ging in de Allerheiligenvloed. Rond de schaapskooi werd ook wat hooi gewonnen dat met een klein karretje naar de vaste wal gebracht werd. De herder verbleef er het hele sei zoen en werd door z'n baas wekelijks van eten en drin ken voorzien. Naarmate het schor verder aanslibde, kon de schapenbeweiding uitgebreid worden. Opbrengsten Ten zuiden van de Noord werd een heuvel opgeworpen en ook daar werd een schaapskooi gebouwd. Deze werd de Zuidschaapstal genoemd. Het schapendammetje werd breder gemaakt, zodat er ook groter vervoer kon plaats vinden. Het kreeg de benaming "Dam naar de Noord". In de jaren dertig verbleef de herder het hele jaar bij de kudde. Het was altijd behelpen. Het drinkwater werd opgevangen van het dak van de kooi. In droge zomers moest water aangevoerd worden of de schapen werden op de vaste wal gedrenkt. Als de schapen brak water dronken, kregen ze diarree en dat kon heel hardnekkig zijn. De schapen waren afstammelingen van het Vlaamse schaap. Dit ras staat iets hoger op de poten dan een Texelaar en heeft een lichtbruine kop. In de jaren vijftig ging men over op het ras Suffolk. Deze waren veel bevleesder en sterker dan het Vlaamse schaap. De opbrengst van de kudde bestond uit lammeren, wol en mest. De lammeren gingen meestal naar de markt in Antwerpen. De wol was een van de beste opbrengsten. Er werd altijd beweerd dat de eigenaar van de kudde met de opbrengst van de wol zijn herders kon betalen. Tegenwoordig is dit wel even anders en wordt de wol gezien als een last. De schapen moeten ieder jaar geschoren worden omdat het nodig is, maar van de vacht kan het scheerloon amper betaald worden. Ook de mest was goed aan de prijs. Vanuit de Noordschaapstal was een spoorlijntje aangelegd, dat naar één van de geulen liep in de buurt van de kooi. Deze geul werd de Mestgeul genoemd. Hier kon men komen met een klein schip. In de kooi werden lorries geladen en via het spoortje naar het schip gereden. De mest werd verkocht aan boeren in Vlaanderen, die op de arme zandgronden hun kost trachtten te verdienen. Van de rails zijn nog enkele restanten terug te vinden. Hard labeur Aan de Zomerkooi is ook een herdersverblijfje gebouwd. De herder had hier ook een tuintje om zijn groenten te verbouwen. Eenmaal per maand werd z'n onderkomen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 2004 | | pagina 16