Het landschap tussen
Schouwen en Duiveland
I
door Gert-Jan Buth
14
n vorige eeuwen was Zeeland een verzameling grote en kleine eilanden. In de loop van de tijd gingen
eilanden verloren of groeiden aan elkaar vast. Meestal wijken die 'versmeltingszones' landschappelijk dui
delijk af van de aangrenzende oude kerngebieden. Zo ook het gebied tussen de oude eilanden Schouwen
en Duiveland. Behalve de bijzondere ontstaansgeschiedenis en landschapskwaliteiten van deze streek,
zijn er hier ook belangrijke natuurwaarden aanwezig. Vanwege deze kwaliteiten werd dit middengebied
van Schouwen-Duiveland enkele jaren geleden door het Rijk aangewezen als Belvédère-gebied.
Vlasteelt langs de
Zuiddijk bij
D rei schor. Tot 1953
was Dreischor hét
Schouwse kernge
bied voor vlasteelt.
De zwarte schuren
van de kleinere,
voormalige dorps
boerderijen herinne
ren hier nog aan.
(Gert-Jan Buth)
Belvédère betekent letterlijk, vanuit het Italiaans,
schoon uitzicht. In beleidstermen wordt ermee bedoeld
dat er wat betreft planologische ontwikkelingen extra
zorgzaam met deze specifiek aangewezen gebieden
omgegaan moet worden, vooral rekening houdend met
de cultuur-historische waarden van de dorpen en het
landschap. De cultuur-historie hangt in ons man-made
polderlandschap altijd samen met de ontstaansgeschie
denis: met inpolderingen, dorpsontwikkeling, overstro
mingen, herdijkingen, landgebruik, en herinrichtingen.
Rond 1300 werd Schouwen-Duiveland gevormd door
vier bedijkte eilanden, zoals aangegeven in het kaartje
A. Hiertussen stroomde de Sonnemare, de Gouwe en
het Dijkwater. Het eiland Dreischor was toen al voor de
tweede maal ingepolderd, en is daardoor geen oor
spronkelijk oudlandgebied, zoals de voormalige eilan
den Schouwen en Duiveland dat wel zijn. Het eiland
Bommende heeft na 1300 verscheidene perioden
gekend, van jaren, waarin het grotendeels 'drijvende'
was. Het gedeelte waarop het vestingstadje Bommende
lag is in de zeventiende eeuw voor goed vergaan. Vanaf
1352 werd door middel van kleine en grote inpolderin
gen het tussen de eilanden gelegen krekengebied inge
polderd. In 1899 vond de laatste inpoldering plaats. De
bedijkingshistorie omstreeks 1950 is samengevat in het
kaartje B. Tijdens de Watersnoodramp van 1953 was het
Dijkwater nog een vanuit de Grevelingen ver landin
waarts lopende getijdekreek, tot bij het dorp Dreischor.
Vanuit het Dijkwater braken de dijken op meerdere
plaatsen door. In 1954 werd het Dijkwater, een gebied
van 180 hectare, dan ook afgedamd. Thans is een groot
deel hiervan, ruim 100 hectare, natuurgebied, dat in
beheer is bij Staatsbosbeheer.
Dijken en dorpen
Waar rond 1300 de drie grote getijdekreken, de Gouwe,
de Sonnemare en het Dijkwater samenkwamen, was
een wantij. In een dergelijke situatie van beperkte stro
ming vindt altijd verlanding plaats. Het wantijgebied
kon zo relatief snel en gemakkelijk ingepolderd wor
den, en zo ontstond de Polder Noordgouwe, bedijkt in
1374. In de periode van verlanding had zich tevens een
grote zandbank gevormd, die in de zuidoosthoek van
deze polder kwam te liggen. De wat hogere gelegen,
zandige rug is in de zeventiende eeuw, toen Zierikzee
een welvarende handelsstad was, in gebruik genomen
voor de ontwikkeling van grote buitenplaatsen. Dit
gebied kreeg de naam Schuddebeurs, genoemd naar
een gelijknamige herberg die hier sinds de zeventiende
eeuw staat. In de achttiende eeuw waren hier ongeveer
twintig buitenplaatsen aanwezig. De zandige onder
grond betekende zoet grondwater, waardoor een weli
ge boomgroei kon plaatsvinden. Nu zijn er nog vijf bui
tenplaatsen aanwezig en resteert nog steeds een fraaie
bosachtige omgeving. Hoe jonger de polders zijn, hoe
hoger de gronden liggen. Bij de Watersnoodramp van
1953 bleven enkele jonge polders tussen de eilanden
Schouwen en Dreischor dan ook droog en bleef de
bebossing van Schuddebeurs grotendeels gespaard voor
het zoute water. Echter, in 1944 is wel veel schade ont
staan, door verplichte boskap en bombardementen.
Naderhand zijn deze bosgedeelten herplant. In het bos