kronkelende en vertakte karakter van deze hoogtes op Walcheren met name, suggereert onmiddellijk dat hier oude krekenpatronen zichtbaar zijn, en dat is ook zo (kaart 2). De verklaring voor de hoge ligging van die kreekoverblijfselen is de volgende. Vóór het begin van de systematische bedijkingen in de twaalfde eeuw, in de tijd dat de zee vrij spel had in het gebied, was een aan tal schorgebieden ver doorontwikkeld, en was een pro ces van verzanding van de kreken op gang gekomen. De normale gang van zaken tijdens de vorming van een schor is dat de kreekoevers wat hoger komen te liggen dan het aangrenzende schorgebied. Dat komt doordat de stroomsnelheid van het water (en daarmee het ver mogen om deeltjes te transporteren) afneemt als het stij gende vloedwater buiten de bedding van de kreek treedt. Deze oeverwallen zijn zanderig van aard, omdat de zware zandkorrels als eerste bezinken. Wat verderaf van de kreek met zijn oeverwallen, bezinken vooral de lichtere (en fijnere) kleideeltjes. Deze wat lager gelegen schorkommen hebben daardoor een meer kleiig karak ter. Als de verzanding lang genoeg doorgaat, kunnen de schorkreken langzamerhand helemaal opgevuld raken tot het niveau van de oeverwallen. Alleen een kleine restgeul blijft dan nog over. Dit is wat zich heeft voorge daan in een aantal grote, oude schorkreken op Walcheren, Zuid-Beveland en Zeeuws-Vlaanderen. Deze oude kreken hadden bij hun ontstaan de oude veenlaag in de bodem, het overblijfsel van de moerasvegetatie die er ooit groeide, opgeruimd. Eenmaal opgevuld met zan derig sediment klonken ze nauwelijks meer in. In de schorkommen tussen de verzande kreken daarentegen (de latere poelgronden), begon wel een proces van inklinking: het aanwezige veen zakte in onder het gewicht van het overliggende kleidek. Het gevolg was Fig. 1: Reliëfinversie in het oudland. (Adri Karman) Kaart 2: Hoogteverschillen in Noordwest- Walcheren. (Provincie Zeeland, Actueel Hoogte bestand Nederland) Foto 1: Oude moernerings- patronen vanaf een kreekruggetje in de Yerseke Moer. (Jan Karkdijk) Oudland In Zeeland ligt ook een aantal heel laag gelegen gebie den, met een maaiveld rond de 2 m -N.A.P.: dat zijn de oudlandgebieden, de eilandkernen die al in het Deltagebied lagen toen de inwoners met inpolderingen begonnen. Deze gebieden werden als eerste bedijkt, en hebben door dit feit alleen al een relatief lage ligging. Inklinking en de grootschalige winning van de veenla gen onder het kleidek (om brandstof en zout te winnen) hebben verder flink bijgedragen aan de verlaging van de bodem van deze gebieden. De laaggelegen kleigronden in het oudland, met de onderliggende veenlaag of de restanten ervan, worden in Zeeland poelgronden genoemd. Interessant is dat deze poelgebieden doorsne den worden door relatief hoog gelegen banen. Het l'li

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 2004 | | pagina 4