de aardbeiklaver. Dat zijn soorten met een voorkeur voor een brak milieu. Voor Zeeuwse begrippen is de zoutbehoefte gering. Af en toe wat "salt-spray" die aangevoerd wordt via de zoute zeewind is al voldoende. Dat geldt in ieder geval voor veldgerst en behaarde boterbloem; de aardbeiklaver is wat kritischer. Aardbeiklaver heeft een voorkeur voor de ruimtelijke overgang tussen zout en zoet, die in de Yerseke Moer veelal samenvalt met de overgang van nat naar droog grasland. De soort komt in meer dan de helft van de onderzochte hectarevakken voor. Vergelijken we het verspreidingsbeeld van de aardbei klaver met dat van het schorrenzoutgras, dan ontstaat er een merkwaardig beeld. Schorrenzoutgras, dat in ruim een derde van de onderzochte hectarevakken aanwezig is, komt slechts zelden voor in combinatie met aardbei klaver. Soorten groeien niet alleen in tamelijk constante combinaties; soms sluit het voorkomen van de ene soort dat van de andere vrijwel uit! Schorrenzoutgras groeit in wat moerassige, slappe bodem, terwijl aardbeiklaver juist houdt van vaste grond onder de voeten. De voorkeur van beide soorten ligt zover uit elkaar dat ze slechts zelden samen worden gevonden. Verspreidingskaartje van de grote ratelaar in Yerseke Moer (Chiel Jacobusse). Grote ratelaar Rhinanthus angustifolius niet aanwezig sporadisch weinig hier en daar regelmatig WÊÊ talrijk geen gegevens mogelijk te krijgen of te houden. Zo zijn de gegevens bijvoorbeeld van groot belang om te beoordelen of de in de Yerseke Moer doorgevoerde verhoging van de waterstand goed uitpakt voor de plantengroei. Het vasthouden van regenwater moet wel leiden tot een daling van het zoutgehalte in de sloten. Dan is het de vraag of een zoutwaterplant als de snavelruppia daar wel tegen bestand is. En dat is bepaald geen onderge schikte zaak want in grote delen van Europa gaat de snavelruppia achteruit in de laatste halve eeuw. De eerste signalen zijn in ieder geval geruststellend. Ten opzichte van eerdere inventarisaties is de ruppia er op vooruitgegaan. Op verscheidene plaatsen zijn nieuwe velden ontstaan. Eigenlijk is daarvoor maar een mogelijke verklaring: het zoutgehalte van het oppervlaktewater mag dan wat lager geworden zijn, zeker is dat de fluctuaties verminderd zijn. Het zoutge halte is stabieler geworden en vertoont minder extreme pieken en dalen. Zo goed als zeker is de toename van snavelruppia daaraan te danken. De weinige voorbeelden in dit artikel illustreren afdoende hoezeer de plantengroei zicht biedt op allerlei eigenschappen en kwaliteiten van een gebied als de Yerseke Moer. Door het onderzoek regelmatig te herhalen kunnen trendmatige veranderingen tijdig worden opgespoord. De ervaring leert dat het voorkomen van soorten aan voortdurende wisselingen onderhevig is. Detailonderzoek kan vervolgens uitwijzen waar veranderingen aan moeten worden toegeschreven. Het is een betrouwbare manier om de kwaliteit van onze natuurgebieden te bewaken! dhr. M. Jacobusse is hoofd Externe Betrekkingen van Stichting Het Zeeuwse Landschap Kwaliteit bewaken Onderzoek zoals in de Yerseke Moer heeft natuurlijk in de eerste plaats een praktisch doel. Het belangrijkste is daarbij om uit te zoeken welke beheersmaatregelen noodzakelijk zijn om de natuurwaarde zo optimaal Kattedoorn. (Chiel Jacobusse)

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 2004 | | pagina 7