JU*. J dat de verlande kreken als verhoogde linten in het land schap kwamen te liggen. Het verschil in hoogte is boven dien op veel plekken nog eens extra groot geworden doordat het veen in de lage poelgebieden later op veel plaatsen is weggegraven voor winning van zout en brandstof. In het landschap van de oude polders heeft dus een omkering (inversie) van het reliëf plaatsgevon den (fig. 1 en foto 1). De 'getijgeul-inversieruggen' (meestal kortweg kreekruggen genoemd), liggen heden ten dage soms wel 2 meter hoger dan de nabijgelegen oorspronkelijke schorkommen. Op Walcheren is het kronkelende karakter van de oorspronkelijke schorkre ken bijzonder goed herkenbaar in het verloop van de kreekruggen. Dat is minder duidelijk voor de zeer brede kreekruggen op Zuid-Beveland. Wel is heel fraai in de 1,5 km brede rug tussen Wemeldinge en Kapelle nog de wat lager liggende laatste stroomdraad te volgen die overbleef nadat de massieve geul zelf al grotendeels was verland. Waarschijnlijk werd deze restgeul nog in de late Middeleeuwen voor lokaal scheepvaartverkeer gebruikt. Nieuwland De laaggelegen poldergebieden van het oudland zijn historisch bijzondere delen van Zeeland, maar qua oppervlakte blijven ze ver achter bij de hoger gelegen nieuwlandpolders, de polders die na 1200 zijn bedijkt. Deze wat hoger gelegen gebieden vormen het leeuwen deel van de provincie. Het proces van getijgeul-inversie, heeft in de fase van het ontstaan van de nieuwlandpol ders niet meer de tijd gekregen zich zó grootschalig te herhalen. Sporen van kreken zijn in het nieuwland juist als verdiepingen in het bodemprofiel waarneembaar. Schorren werden meestal al snel na hun ontstaan inge polderd, inclusief de nog watervoerende kreken. Deze binnengedijkte schorkreken zijn nog overal als vertakte, kronkelende laagtes in de polderbodems aanwezig. Soms staat er nog water in een deel van de kreek, maar vaak ook heeft verlanding van de kreek plaatsgevonden. Dan is een baan rietland of laaggelegen drassig grasland het enige wat nog herinnert aan de oorspronkelijke schorkreek. Ook geulen die ooit bij dijkdoorbraken zijn ontstaan kunnen vergelijkbare laagtes in het polderland hebben nagelaten. Of het om een binnengedijkte schor kreek gaat, of om het restant van een doorbraakgeul, is in het veld moeilijk vast te stellen. Zeeuws-Vlaanderen is wel bij uitstek het land van de oude kreekrestanten. Zeeuws-Vlaanderen is ook bijzon der doordat daar nog hooggelegen zandruggen in het grensgebied liggen die dateren uit het Pleistoceen, het tijdperk van de ijstijden dat aan het Holoceen vooraf ging. Kreekrestanten en zandruggen komen op sommige plekken vlak bij elkaar voor, zoals zuidelijk van Hulst, waardoor op korte afstanden flinke hoogteverschillen te zien zijn (kaart 3). De conclusie kan niet anders zijn dan deze: Zeeland is lang niet zo vlak als het lijkt! Dr. M.A. Hemminga is directeur van Stichting Het Zeeuwse Landschap. Foto 2: Oude, bijna verlande kreek in (Jan Karkdijk) else Kaart 3: Hoogteverschillen ten zuiden van Hulst. (Provincie Actueel Hoogtebestand Nederland) eland. Maaiveldshoogte (m tov NAP) Mi -2.00 Mi -2.00--1.75 -1.75--1.50 -1.50--1.25 -1.25--1.00 -1.00--0.75 -0.75 - -0.50 Hl -0.50 - -0.25 Bi -0.25 - 0 un 0 - 0.25 i 0.25-0.50 0.50-0.75 1 j 0.75 - 1.00 1.00 - 1.25 h~i 1.25 - 1.50 1.50-1.75 Hl 1.75-2.00 2.00 - 2.25 Ml 2.25-2.50 >2.50 Geen gegevens i' v sën jL 1R"1iÊtéfeÉMr i IsSrys-K -I4-w y_\ Vs rgfUWSCHG

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 2004 | | pagina 5