J
De Japanse oester in Zeeuwse
wateren: passant of blijver?
14
Een soort die we de afgelopen tijd veel in de kranten zijn tegengekomen, is de Japanse oester, die in Zeeland
ook wel de 'Zeeuwse oester' wordt genoemd. De dubbele naam doet vermoeden dat deze oester helemaal
niet zo Zeeuws is. En dat klopt. Deze oester werd pas in 1964 in Zeeland geïntroduceerd. Hoewel de eerste
portie oesters werd geïmporteerd vanuit Canada, vindt deze soort zijn oorsprong langs de kusten van Japan,
China en Korea. Sinds het midden van de jaren zeventig van de vorige eeuw heeft de Japanse oester zich ont
zettend snel verspreid door Oosterschelde, Westerschelde, Grevelingen en het Veerse Meer. Het is een echte
Zeeuw geworden.
Oesterkweek is in de 19e eeuw begonnen in Zeeland.
In 1870 werden de eerste percelen voor oesterkweek in
de Oosterschelde uitgegeven. Op deze percelen kweek
te men de Zeeuwse platte oester, ook wel de Europese
platte oester of Ostrea edulis genoemd. De
Oosterschelde bleek zeer geschikt voor oesterkweek en
de industrie bloeide. De strenge winter van '62-'63,
waarin het grootste deel van de oesters verloren ging,
deelde echter een zware klap uit. De oesterkwekers
leden zware verliezen. Men ging op zoek naar een
soort die sterker was, en beter bestand tegen vorst.
Zo werden in 1964 de eerste Japanse oesters
(Crassostrea gigas) in de Oosterschelde gelegd. Er werd
wel rekening gehouden met gevaren die zo'n introduc
tie met zich mee kan brengen, maar die gevaren wer
den minimaal geacht. Het water zou hier toch te koud
zijn voor een succesvolle voortplanting. Bovendien
waren er destijds plannen om de Oosterschelde af te
sluiten van de zee, waardoor het water zoeter zou wor
den en ongeschikt voor voortplanting van de oester.
Maar die plannen gingen niet door en ook de lage
watertemperaturen waren niet voldoende om een zelf
standige voortplanting van de Japanse oester in
Zeeuwse wateren te voorkomen. In 1975 en 1976, beide
Oesterbedekking (in km2) op de slikken van de
Oosterschelde. (Karin Troost)
1980
1990
2002
2003
zeer warme zomers, werden de eerste kleine Japanse
oestertjes gevonden op mosselschelpen die ervoor dien
den om broed van de platte oester (Ostrea edulis) op te
vangen. Sindsdien heeft de Japanse oester zich ontzet
tend snel verspreid door Oosterschelde, Westerschelde,
Grevelingen en het Veerse Meer.
Snelle uitbreiding
Oesters vestigen zich vooral op harde ondergronden,
zoals stortstenen onder aan de dijken. Maar ze kunnen
zich ook vestigen op stukjes schelp en steentjes die her
en der op de slikken liggen. Zodra enkele oesters zich
gevestigd hebben, kunnen zich op dezelfde plek weer
veel meer oesters vestigen omdat juist de oesterschelp
zelf een uitstekende ondergrond vormt. Op deze
manier hebben de Japanse oesters in korte tijd grote
delen van de slikken in de Oosterschelde kunnen kolo
niseren, waar we tegenwoordig uitgestrekte oesterban-
ken kunnen vinden. Het Nederlands Instituut voor
Visserij-onderzoek (voorheen het RIVO), voert jaarlijks
een bestandsopname uit op de slikken in de
Oosterschelde. Ook is er middels oude luchtfoto's een
reconstructie gemaakt van de bedekking door oesters
rond 1980 en 1990. Was rond 1980 slechts 0,25 km2 van
de slikken bedekt met oesters, tegenwoordig is dat
ruim 6,4 km2.
Voors en tegens
Commercieel gezien is de introductie van de Japanse
oester een groot succes gebleken. Moesten oesterkwe
kers vroeger nog 3 tot 6 jaar wachten tot hun platte
oesters rijp waren voor consumptie, de Japanse oester
kan al na 2 tot 3 jaar worden verkocht. Hierdoor heb
ben de oesterkwekers een veel grotere opbrengst per
jaar. Bovendien kunnen platte oesters tegenwoordig
niet meer in grote hoeveelheden geproduceerd worden
omdat ze sinds de jaren '80 te kampen hebben met een
dodelijke parasiet, Bonamia ostreae.
Ecologisch gezien zijn de meningen verdeeld over het
succes van de introductie. Hoewel sommige mensen de