paalbroeder OosterscheU (Pirn Wolf) kleinere hoeveelheid water die er nu nog doorheen stroomt. Deze geulen proberen zich daarom op te vul len met zand, maar er komt nauwelijks zand door de stormvloedkering de Oosterschelde binnen. Platen, slik ken en schorren eroderen en het materiaal verdwijnt in de geulen en blijft daar omdat de opbouwende wer king van het getij is verminderd. De zandhonger van de geulen is berekend op zo'n 400 a 600 miljoen kubieke meter, terwijl de platen niet meer kunnen leveren dan zo'n 160 miljoen kubieke meter. Zonder grote ingrepen verandert de Oosterschelde binnen een eeuw dus in een vlakke waterplas. Dat betekent: geen zeehonden meer, minder bodemleven en veel minder voedselgebied voor vogels. Scholekster De platen van de Oosterschelde zijn rijk aan ongewerveld dierlijk leven zoals schelpdieren, garnalen en wormen. Op het moment dat de platen droogvallen, dienen deze dieren als voornaamste voedselbron voor het legioen steltlopers dat het gebied rijk is. De op het eerste gezicht kale platen verbergen echter een rijke dis. Zo kunnen twee algemeen voorkomende soorten als het wadslakje en het slijkgarnaaltje wel dichtheden van enkele duizenden per vierkante meter bereiken. Zandhonger veroorzaakt afname en afvlakking van pla ten, waardoor het steeds langer duurt voordat platen en slikken droogvallen. Daarnaast overspoelen ze steeds sneller. De droogvalduur van platen en slikken wordt dus steeds kleiner. Voor vogels die hun voedsel zoeken op drooggevallen platen en schorren betekent dit dat de tijd die ze hebben om te foerageren steeds korter wordt. De afnemende droogvalduur zal zich vooral 's winters manifesteren als de energiebehoefte van vogels beduidend hoger ligt dan in de zomer. Diverse vogelsoorten gebruiken de Oosterschelde als overwin- terings- en/of doortrekgebied. Vogels die trekken, heb ben veel energie nodig. Nog afgezien van de tijd die vogels nodig hebben om voldoende voedsel te vinden, kunnen ze ook niet onbeperkt 'bunkeren'. Als de maag vol is, moeten de vogels tijdelijk stoppen met eten of langzamer foerageren. Een vogel die bij uitstek afhankelijk is van het inter- getijdengebied is de scholekster. Kokkels vormen het lievelingsmenu. Deze schelpdieren bevinden zich op plaatsen die langer dan 40 van de tijd dat de slikken en platen tijdens laagwater droogvallen, boven water zijn. Het aantalverloop tot nu toe, in combinatie met een modelbereking, laat zien dat er in 2010 voor zo'n 10.000 scholeksters geen plaats meer zal zijn. De popu latie zal dan afgenomen zijn met meer dan eenvijfde deel van de populatie van begin jaren negentig (circa. 45.000). En deze ontwikkeling zal zich doorzetten. Hoewel er nog geen duidelijke aanwijzingen zijn, lijkt het nog maar een kwestie van tijd eer andere vogel soorten door de afnemende droogvalduur beïnvloed worden. Afhankelijk van de prooikeus en de beschik baarheid van alternatieve prooien zijn bergeenden (wadslakjes), bontbekplevieren (slijkgarnalen), bonte strandlopers, rosse grutto's en tureluurs at risk. Japanse oester De kokkels hebben niet alleen te lijden van het ver minderend areaal intergetijdengebied als gevolg van zandhonger, maar ook nog eens van ruimte- en voed- selconcurrentie van de Japanse oester. Deze exoot is in 1964 geïntroduceerd als alternatief voor de Zeeuwse platte oester, die als gevolg van een virusziekte en een zeer strenge winter (1962-1963) zo goed als het loodje had gelegd. Was dit een ondoordachte daad? In die tijd dacht men van niet; de gemiddelde watertempe ratuur was immers te laag om voortplanting mogelijk te maken? Bovendien zou de Oosterschelde na afdam ming toch veranderen in een zoet meer en dat zou het einde betekenen van de (Japanse) oestercultuur. Maar het liep allemaal anders: waren er in 1980 nog slechts 15 hectares bedekt met Japanse oesters, inmiddels is dat zo'n 15 km2! Momenteel valt het misschien nog wel mee met de ruimteconcurrentie, maar als het meest ge schikte hooggelegen gebied voor de kokkel afneemt als gevolg van de zandhonger, is het niet mogelijk om zich naar minder gunstige laaggelegen gebieden te verplaat sen omdat zich daar de riffen van Japanse oesters be vinden. De mens is zelf verantwoordelijk voor de actieve import van de nieuwkomers als de Japanse oester. Via aangroei op schepen, ballastwater en invoer van com merciële schelpdieren zijn er al heel wat nieuwe soorten geïntroduceerd. Zo is waarschijnlijk de penseelkrab,

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 2005 | | pagina 4