Gert-Jan Buth
Gert-Jan Buth
Een schelpenrijk bouwland
in het in 1954 afgedamde
Diikwater op Schouwen-
Duiveland.
Strakke bospercelen op de
Schotsman in het Veerse
Meer, aangeplant in de
iaren zestig.
Staatsbosbeheer, in het bijzonder de
heer N. de Jonge, een landschaps
plan opgesteld. De tijdgeest in het
geruïneerde Nederland van toen,
werd beheerst door de wederop-
bouwgedachte en de ontwikkeling
van een rationele, doelmatige land
bouw. Binnen de architectuur en
moderne vormgeving was de Nieuwe
Zakelijkheid aan de orde: ontwerpen
die simpel, zonder opsmuk en doel
treffend waren. Voor het Walcherse
landschapsplan was ook uitgegaan
van een strakke, zakelijk benade
ring. Niets mocht herinneren aan
het voormalige kleinschalige en
onregelmatige landschap van het
oude Walcheren. Een nieuw, open
en grootschalig productie-land-
schap moest geaccentueerd worden
met strakke erfbeplantingen, rijen
Canadese populieren langs zo recht
mogelijk aangelegde hoofdwegen, en
struweelbeplanting langs een aantal
landbouwwegen.
Natuur speelde, buiten de duinge
bieden, geen rol van betekenis in het
inrichtingsplan. Openluchtrecreatie
op Walcheren werd toen door het
provinciaal bestuur al wel als een
factor van belang beschouwd, maar
die mocht zo min mogelijk beslag
leggen op goede landbouwgrond.
Buiten de duingebieden werden
daarom alleen kleine recreatiebossen
gepland bij de nieuwe kreekgebieden
die ontstaan waren na de dijkdoor
braken. Het Veerse Bos (30 hectare)
vormt hiervan een voorbeeld, aange
legd op 'door zandoverslag in waarde
verminderde landbouwgronden'.
Ook dit bosontwerp toont het uit
gangspunt van die tijd: rechtlijnige
bospercelen, waarbij de opzet was
dat de strakke lijnen contrasteren
met de grillige verlopende oevers
van de kreken. Enkele jaren geleden
is in het kader van de huidige land
inrichting Walcheren het Veerse Bos
enigszins vergroot.
De jaren vijftig
In de jaren vijftig werden enkele
kleinere zeearmen afgedamd, die
als het ware voorproefjes vormden
voor de naderhand aan te leggen
grote Deltadammen. In 1954 werd
het Dijkwater op Schouwen afge
damd en in 1957 de Pluimpot bij St.
Maartensdijk. Enige jaren eerder,
vlak voor de Watersnoodramp, was
in 1952 een veel groter kreekge-
bied afgedamd: de Braakman bij
Terneuzen. Hier werd een getijden-
gebied van 1500 hectare afgedamd.
Hoofduitgangspunt bij de inrichting
van de Braakman was om zoveel
mogelijk van het nieuwe land om te
zetten in landbouwgrond, middels
egalisatie en het dichtschuiven van
kreken. Zo werd 900 hectare aan
voormalige schorren omgevormd tot
akkerbouwgebied. De gedeelten die
voor akkerbouw te zandig of te nat
waren, bij elkaar 400 hectare, werden
ingericht als agrarisch-grasland,
productie-bos, en recreatiegebied.
Landelijk begon in de loop van de
jaren vijftig de recreatieontwikkeling
op gang te komen. Mede daardoor
werden in de Braakman voor het
eerst grote lig- en speelweiden aan
het water aangelegd en werd er in
1961 een recreatiecentrum geopend.
Een gedeelte van de Braakman aan
wijzen als natuurgebied was in eerste
instantie niet de bedoeling. Maar
omdat de hier gelegen Westgeul, een
gebied van 37 hectare, zich een paar
jaar spontaan had kunnen ontwikke
len, en er hier ondertussen tientallen
sterns, plevieren en kluten broedden,
werd op aandringen van natuurbe
schermers van het eerste uur, onder
andere mr T. Lebret, de Westgeul
aangewezen als natuurgebied.
Het Veerse Meer
In 1961 ontstond met de afsluiting
van het Veerse Gat het Veerse Meer
een gebied van zo'n 8000 hectare.
Ook hier vormde na de afdam
ming, net als bij de Braakman, een