L voor dat de scholen vette haring uit het Kanaal het kustwater bereiken. De dwergsterns zwalken stuurloos boven de golftoppen en komen amper aan gerichte duiken toe. De vangst is onvoldoende om de kosten goed te maken en twee dagen later zijn ze door hun reserves heen en hebben ze de schelpenbank verla ten. Ze kleumen op de oever van het Voorland. Nog steeds pendelen de grote sterns op en neer, maar ongetwijfeld zijn ook hun grenzen in zicht. De weersverbetering wordt pas over drie dagen verwacht. Het wordt springvloed, de stroming van het water neemt nog meer toe, maar een overspoeling van de broedplaats is onwaarschijnlijk. De grote sterns hebben een veilige plek uitgezocht. Maar de Bol wordt wel kleiner. De volgende ochtend lopen de zilver meeuwen voor het kruipende vloed water uit van het strand de duintjes op. Tien, twintig, dertig. Boven op de duintjes staan ze droog. De kokmeeuwen vliegen er even op af en voeren onbeduidende schijnaan- vallen uit, om daarna als een dwar relende krant weer snel hun nest op te zoeken. De grote sterns worden onrustig, naar mate de aflossing langer wegblijft. Een paar vogels houden het vasten niet langer vol en laten het ene ei eenzaam achter. De zilvermeeuwen hebben het gezien. De schuchterheid is weg en met gestrekte nek schuifelen ze langzaam in de richting van de grote witte vlek. De broedende sterns drukken zich vaster tegen de grond, mannetje aan mannetje. Maar eigenlijk is de strijd al gestreden. Ze zijn ontdekt, staan oog in oog met de dreiging en het wapen van de collectieve afschrikking werkt niet. De vijand gaat niet weg, integendeel, de vijand komt dichterbij. De zilvermeeuwen hebben trek en de sterns hebben een enorme honger. Ze wilden al een uur kant en zijn nog aan het bijkomen van de reis. Een paar dagen later is het zo ver. De keuze is gemaakt. De kokmeeu wen zijn aan het bouwen van de nesten begonnen. De grote sterns zijn gekoppeld en als door een verkeerstoren geleid landt het ene na het andere koppel na een aantal dalende cirkelvluchten stipt op de aangewezen plek. Op de duintjes groeit een wit stipje uit tot een witte vlek. Honderden grote sterns zitten dicht op een gepakt. Samen veilig. De lucht hangt vol met op hun beurt wachtende koppels en vanuit zee lijkt de stroom onuitputtelijk. Steeds weer landen er nieuwe koppels. Als het al donker is vliegen nog steeds grote sterns kierend de veerhaven voorbij. Het is bruiloftstijd. Honger De rust is twee weken later terug gekeerd. De beheerder wil gaan tellen en wil graag weten of voor de gasten alles naar wens is. Maar dan slaat het weer om. Het lijkt wel of het herfst is geworden. Koud, regen en wind. Boven de duintjes hangt een gordijn van stuifzand. De grote sterns zijn harde bikkels en duiken met de kop tussen de schouders tegen elkaar. Elke paar uren wisselen ze elkaar af en stoïcijns vliegen ze laag over de schuimkoppen naar Westkapelle om boven de ondiep ten naar de half ingegraven adulte zandspiering te zoeken. Het water heeft de kleur van chocoladevla. Zandspiering is nu het voedsel, want haring is er nog nauwelijks. Het duurt nog zeker twee weken MÏÊÈd ZeeuwsLcmdschap

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 2006 | | pagina 12