'Den Aanwas' of de Maire
van Oosterland langs de
aan de oostkant gelegen
dijk, genomen in zuid
oostelijke richting. Het
bos in de verte is de
eendenkooi.
Ron Brouwer
Knkend over 'den Aanwas'
of de Maire van Oosterland
richting het zuidwesten.
Ron Brouwer
Van een optimale waterbeheersing
was geen sprake. Niet de meest
efficiënte, maar de haalbare water
stand was in die dagen de norm,
waardoor niet al het land na inpol
dering blijvend in cultuur gehouden
kon worden. De minste stukken
werden door de dijkgraven in pacht
of om niet uitgegeven en in natte
perioden weer verlaten omdat ze niet
rendabel te maken waren. De laagst
gelegen delen bleven permanent
onder water. De Geule was zelfs tot
voorbij het zich ontwikkelende dorp
Oosterkerke, het latere Oosterland.
bevaarbaar. De Mairevliet, de
andere monding was voor de afdam
ming al vrij ondiep en het omlig
gende gebied moerassig, dat dooi
de eeuwenlange begroeiing verder
verlandde. Zo n stuk land noemde en
noemt men in Oosterland nog steeds
een 'aanwas'. Alle aanwassen waren
het eigendom van de ambachtsheer
die zijn exclusieve jacht- en vis
serijrechten daarop in pacht uitgaf.
Dat deed hij ook met zijn hofstede
bij 'den Aanwas' gelegen, zoals het
natuurgebied in Oosterland nog
steeds heet. Het terughoudende
beleid van alle ambachtsheren, die
daar hun jachtterrein wilden behou
den en de terreingesteldheid zelf.
behoedde den Aanwas tegen een
langzaam oprukkende proces van
volledige cultivering.
De heren van het
Heerenhof
Een van de ambachtsheren van de
hoge heerlijkheid Oosterland. uit
de familie De Jonge, besloot tot
de bouw van een landhuis aan de
noordkant van den Aanwas, het
latere Heerenhof. Omstreeks het jaar
1700 kocht kolonel in het Staatse
leger, Charles Lonque, commandant
18 ZeeuwsLandschap
van het fort Lillo aan de Schelde, van
de familie De Jonge onder andere
de hoge heerlijkheid Oosterland.
Ook hij besloot het Heerenhof als
zomerverblijf te gebruiken en om er
te gaan jagen. Na hem verfraaide
zijn dochter Susanna Maria Lonque
de omgeving met de aanleg van
een park met visvijvers en liet ze
het landhuis ingrijpend verbou
wen. Toen alles naar haar zin was
ging ze er permanent wonen. Na
haar overlijden erfden de familie
Steengracht haar bezit om er al dan
niet tijdelijk te gaan wonen. Ook
zij gingen met hun vrienden jagen
in den Aanwas op wild en gevogelte
dat daar in betrekkelijke rust leefde.
Daardoor bleef het natuurlijke
karakter van het gebied bewaard.
Langzamerhand groeiden overal
in het ambacht de ondiepere welen
en minder belangrijke waterlopen
dicht en werden opgenomen in het
omringende agrarische land. In 1912
kwamen de ambachtsheerlijkheden
Oosterland (met het Heerenhof) en
Sirjansland in bezit van de adellijke
familie Schimmelpenninck van der
Oye. De nieuwe eigenaren kwamen
vooral voor jachtpartijen. Omstreeks
1940 zag het gebied om en nabij
het Heerenhof er ongeveer zo uit:
het Heerenhof zelf in een bosrijk
gebiedje, met ten zuiden ervan het
drassige, gedeeltelijk verlande en
verzoete oude kreekgebied van de
vroegere Mairevliet met een renda
bele eendenkooi uit 1888. Nog verder
naar het zuidwesten de restanten
van de Geule, omringd door akker
land. Het Heerenhof kwam in 1927
in eigendom van baron F.A.L.C.
Schimmelpenninck van der Oye, een
eigenaar met veel belangstelling en
liefde voor de natuur. Hij kocht in
1940 de eendenkooi van Ellemeet, in
de Prunje op Schouwen vanwege de
enorme vogelrijkdom, die hem geen
windeieren zal hebben gelegd.
Vier rampen
De situatie in het gebied van voor
de Tweede Wereldoorlog kwam
met de vrede niet meer terug. De
inundatie met zeewater van de
Oosterlandse polder in 1944 was de
ondergang van alle bestaande plan
tengroei. De beschietingen vanuit
Sint Philipsland door geallieerde
troepen in 1945 verwoestten het
Heeren hof en de kern van het dorp
Oosterland volledig. Het landhuis is
na de oorlog niet meer opgebouwd.
De rijke boomgroei rondom het
Heerenhof en de eendenkooi werd
door het zoute inundatiewater ook
tenietgedaan. Na de Ramp in 1953
waren zelfs de fundamenten van het
landhuis nauwelijks meer terug te
vinden. In de daarop volgende jaren
van mechanisatie in de landbouw