Het eerste dat in de grafiek opvalt, is dat de duikfrequentie en het duiksucces al direct bij aanvang van het seizoen, nog onder goede weersomstandigheden, lager liggen dan in '93. Dat zou een gewone sei zoensfluctuatie kunnen zijn. Daarna verslechtert de situatie binnen een paar weken dramatisch. In de peri ode 22 - 29 mei is de duikfrequentie nog maar eenderde en het succes hiervan bedraagt nog maar 60%. Dit is de periode, dat de weersge steldheden tot herfstachtige omstan digheden waren veranderd: veel wind, regenachtig en koel. Dit is precies de periode, dat de eerste leg seis verloren zijn gegaan. De vogels slaagden er niet in genoeg vis te vangen om op de gure schelpenbank stand te houden. In de periode 30 mei - 6juni waren alle dwergsterns uit de Westerschelde verdwenen. Er viel niks meer te halen, terwijl de depressie inmiddels wel voorbij was en de weersomstandigheden redelijk waren hersteld. Het leek wel of alle jonge vis uit het estuarium verdwenen was. Rond de vijfde juni zijn de vogels teruggekeerd en aan een vervolglegsel begonnen. De vervolglegsels waren met 16 tot 18 gram overwegend tweelegsels. dat zijn lichtgewichtlegsels. De tijd begon kennelijk voor de vogels te dringen en zodra ze maar enigszins in conditie waren, werd er een legsel geproduceerd. Tegen het einde van de maand was de voedselbeschikbaarheid verbeterd, want de duikfrequentie was verder toegenomen. Juli begon al direct met zomers warm weer. De duikfrequentie nam weliswaar af. maar het succes nam sterk toe. Bovendien bestond de opbrengst nagenoeg volledig uit haringach- tigen van 5 tot 8 cm; zonder meer een vette prooi ten opzichte van de iele zandspiering! Een afname van de duikfrequentie. dus een langere zoektijd, maar kennelijk hadden de dwergsterns dat er wel voor over. omdat ze bewust op zoek waren naar haring of sprot. Een duik naar haring bleek bovendien vaker succes te hebben dan een duik naar zand spiering en dat leidde dus ook nog eens tot een vettere prooi. Zodra de haring het estuarium inzwemt, laten de vogels kennelijk de zandspiering links liggen! De lichtgewicht kui kens groeiden als kool en van de honderd koppels zijn zeker tachtig juvenielen uitgevlogen. Onder druk Vooralsnog lijkt het er op dat de sterns onder de gemiddelde en bovengemiddelde weersomstandig heden weliswaar minder dan voor heen, maar nog steeds voldoende voedsel uit het water kunnen halen. Het knelpunt vormt een verruwing van de weersomstandigheden. Een verruwing van de weersgesteldhe den lijkt tegenwoordig eerder voor een lege keukenkast en fysieke uit putting te zorgen, dan vergelijkbare weersomstandigheden twintig jaar geleden. Er is dus kennelijk sprake van een optelsom. De voedselbeschikbaar heid voor de sterns is afgenomen omdat de visstand, meteen al aan het begin van het seizoen, is ver slechterd en het huidige fysieke milieu van de Westerschelde brengt de vogels eerder in de problemen, omdat de jonge vis al snel uit het zicht verdwijnt. En daarmee is de voedselbeschikbaarheid stukken onvoorspelbaarder geworden. Als inderdaad de kinderkamerfunc tie van de Westerschelde onder druk staat, lopen de zeevogels het risico om aan het einde van de zomer vaker zonder dan met nakomelingen zuidwaarts te reizen. En daarmee staat de continuïteit van de popula ties onder druk. De oplossing lijkt niet eenvoudig, maar als de tijd schaars is. zullen ze op zoek gaan naar de bron. Nestgebieden opzoe ken dichterbij het voedsel. Drs. R. Beijersbergen is hoofd van het district Zuid van Stichting Het Zeeuwse Landschap. Dwergsstern met haring Chiel Jacobusse

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 2007 | | pagina 7