Eironde leeuwenbek Chiel Jacobusse ZeeuwsLandschap 13 wortels geoogst konden worden. Het is duidelijk dat een akker waar drie jaar lang betrekkelijke rust heerste, een andere bevolking had dan een akker waar zo mogelijk twee gewas sen per jaar verbouwd worden. En niet alleen meekrap, maar ook bijvoorbeeld paardenbonen, pasti- naken en schorseneren worden niet of nauwelijks meer verbouwd. Vlas was speciaal in Zeeuws-Vlaanderen lange tijd een heel belangrijke teelt. Op vlasakkers kwam een aantal speciaal aangepaste onkruiden voor, zoals de vlasdolik, de vlashutten- tut en het vlaswarkruid. Ze zijn in Nederland stuk voor stuk uitgestor ven. Weliswaar is de vlasteelt -onder invloed van Europese subsidies- weer wat opgeleefd, maar de al genoemde schaalvergroting en intensivering maken het zeer onwaarschijnlijk dat de verdwenen vlasonkruiden ooit nog spontaan terugkomen. Graan heeft op veel akkers plaatsgemaakt voor maïs en waar nog wel graan verbouwd wordt, heeft het traditi onele zomergraan veelal plaatsge maakt voor wintergraan. Voor vogels een groot verschil. Met de nu gebrui kelijke hoge zaaidichtheid biedt een wintergraanakker aan het begin van de broedtijd simpelweg te weinig ruimte voor het bouwen van een nest voor vogels als veldleeuwerik en graspieper. Wat ook zwaar aantikt is de veran derde manier van oogsten. Vroeger liet een boer het graan zoveel mogelijk drogen terwijl het nog op de akker in de aar stond. Als je te vroeg oogstte was het gevaar van verschimmeling veel te groot. Omdat met het oogsten zo lang gewacht werd, was er altijd een behoorlijk deel van de graankorrels dat uit de aar viel en tussen de stoppels belandde. De stoppels bleven lang staan en stoppelvelden vormden een waar luilekkerland voor zaadetende vogels, muizen en roofvogels. In de moderne landbouw is het een fluitje van een cent om de oogst in de schuur te drogen en daarom wordt er gedorst voordat de eerste korrels uit de aren vallen. Prima voor een hoge kilo-opbrengst per hectare, maar funest voor de fauna van de akkers. De vele en diverse problemen die spelen voor de natuur op de akkers maken dat er geen eenvoudig ant woord is op de vraag wat we kunnen ondernemen om de teloorgang te keren. Even goed wordt daar hard aan gewerkt. Nu al zien we op Hoeve Van der Meulen hoopvolle ontwikke lingen. In het eerste jaar vestigde de graspieper zich met vijf broedparen en was ook de gele kwikstaart weer als broedvogel present. Dankzij gebruik van eigen zaaizaad waren ook korenbloemen, klaprozen en naaldenkervels te bewonderen, even als een enkele pol van de zeldzame akkerboterbloem. Maar misschien van nog wel meer belang is het feit dat we met allerlei maatregelen kunnen experimenteren om zo uit te vinden wat voor de natuur het opti male akkerbeheer is. Met die kennis kunnen wij -en hopelijk ook anderen- aan de slag om onze akkernatuur nieuw leven in te blazen. Dhr. M. Jacobusse is hoofd ecologie en beheer bij Stichting Het Zeeuwse Landschap

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 2007 | | pagina 13