Zeeuwse stikies
I
SSïgSlslsl
De historie van
diikplanten
Wat is er Hollandser dan een
dijk? De kennis van de meeste
Amerikanen van Nederland is
grotendeels beperkt tot tulpen,
klompen, molens en het dappere
ventje Hansje Brinker, die met
zijn vinger een gat in een dijk
dichthield en daardoor een over
stroming voorkwam. Onze naam
als dijkenbouwers en inpolderaars
is wereldwijd. Een groot deel van
Nederland bestaat dankzij die dij
ken. In ons vlakke polderlandschap
vormen deze aarde wallen de enige
vorm van reliëf. Op de polderdijken
was, en is, het agrarisch gebruik
altijd minder intensief dan in de
gecultiveerde polders zelf. Eeuwen
lang is er langs deze lintvormige
landschapselementen getrokken
met schaapskudden, en lokaal ook
met runderen. De factoren helling,
extensief gebruik, en trekkend vee
hebben er voor gezorgd dat het
voorkomen van een reeks speci
fieke plantensoorten in Zuidwest-
Nederland grotendeels beperkt is
tot dijken. Tot ongeveer vijfentwin
tigjaar geleden waren die kenmer
kende planten nog vrij algemeen
te vinden op Zeeuwse dijken. Nu
is hun voorkomen vooral beperkt
tot dijken die in beheer zijn bij een
natuurorganisatie.
Typische Zeeuwse dijkplanten zijn
onder andere marjolein, agrimonie,
kruisdistel, kattedoorn, knoop-
kruid, heggedoornzaad en veldla-
thyrus. Veel van die dijkplanten
komen van oorsprong voor in het
rivierengebied, dat zich tot diep In
Europa uitstrekt, de zogenaamde
stroomdal-soorten. Hun groeiplaat
sen zijn vooral warme, kalkrijke
hellingen. In de voorgaande eeuwen
hebben deze soorten op één of
andere manier al 'hoppend' via de
rivierdalen en duintjes in rivier
beddingen de kust van Zuidwest-
Nederland weten te bereiken. (Een
aantal dijk-soorten komen ook voor
in onze duingebieden.) Binnen
Zuidwest-Nederland zal voor de
zaadverspreiding van dijkplanten
het trekken met schaapskudden een
belangrijke factor gevormd heb
ben. Schapenbegrazing vond hier
reeds voor de bedijkingen vanaf de
elfde eeuw plaats. De schapenvacht
vormde een ideaal transportmid
del voor plantenzaden. Bekijken
we bijvoorbeeld in de nazomer de
uitgebloeide halmen van agrimonie,
dan zien we vruchtjes die geheel
bedekt zijn met weerhaakjes; klaar
om aan te haken op een langs schu
rende wolbaai. Behalve dat schapen
over de Zeeuwse eilanden trokken,
werden er ook schapen tot ver in
het rivierengebied verhandeld, en
dat stimuleerde de zaadverspreiding
nog eens extra.
Niet alleen met vee werd er plan-
tenzaad aangevoerd in Zeeland.
Voor de dijkherstelwerken na de
Watersnoodramp van 1953 heeft
men voor het eerst ook grond van
buiten Zeeland aangevoerd. En ook
die grond kwam weer, vanwege
de transport-mogelijkheden per
schip, uit het rivierengebied. Zo
kwam grond voor het dijkherstel
op Schouwen-Duiveland niet alleen
uit het Nederlandse rivierenge
bied, en dan vooral de Biesbosch,
maar er werd ook klei vanuit het
Rupel-gebied, bij Boom in België,
aangevoerd. Plantenkenners op
Schouwen-Duiveland, zoals wijlen
Jacob Viergever en J.P.C. Boot,
konden in de jaren na de ramp aan
de afwijkende dijkvegetatie zien
waar er dijkherstel met 'vreemde'
grond was uitgevoerd. In ieder
geval twee soorten zijn zo na 1953
op de Schouwse dijken aangevoerd
en blijven 'hangen': heksenmelk.
verwant aan het algemene onkruid
kroontjeskruid, en veldsalie.
Deze vorm van zaadtransport naar
Zeeland heeft in de jaren zestig van
de vorige eeuw een grote vlucht
genomen door de aanleg van de
deltadammen. 's Zomers kan men
daarom nu nog steeds op bijvoor
beeld de Grevelingendam en de
Brouwersdam op vrij grote schaal
plantensoorten in de brede, zandige
bermen zien die tot de jaren zestig
niet of nauwelijks in Zeeland voor
kwamen. Het gaat dan ook weer om
van oorsprong stroomdalsoorten
uit het riviergebied. Het betreft
onder andere de opvallende soorten
veldsalie, breedbladige ereprijs, sik
keiklaver en knikkende distel.
Gert Jan Buth