'Wist u dat Zeeuwse binnendijken een grote variatie aan milieu-omstandigheden bieden zodat
zelfs hagedissen er kunnen leven? Waarom heten sleutelbloemen bakkruudjes? En waarom
legde men waterputten aan op de schorren van Sint Philipsland?'
Bakkruudies
Trends en hypes zijn van alle tijden.
Zo was het in de zeventiende en acht
tiende eeuw mode om de omgeving
van buitenplaatsen en landhuizen te
verfraaien door het aanplanten van
planten uit Oost- en Zuid-Europa. Je
kan je zo voorstellen hoe dat ging. De
rijke kooplieden probeerden elkaar
de loef af te steken door steeds fraaiere
of zeldzamere soorten te introduceren.
Naderhand werden de planten in bos
sen en parken aan hun lot overgelaten
en soms wisten ze zich tot in de huidige
tijd te handhaven. Dat zijn de zoge
naamde stinsenplanten. De wilde nar
cis, de bostulp en het longkruid behoren
tot deze illustere groep. Ook sleutelbloe
men behoren tot de stinsenplanten.
Vraag een gemiddelde Zeeuw naar
sleutelbloemen en hij zal geen idee
hebben waar je het over hebt. In
Zeeland worden sleutelbloemen
vanouds bakkruudjes genoemd.
Bakkruudjes (met het accent op de
uu) zijn zo genoemd vanwege een oud
gebruik. De bloemen werden vroeger
neergelegd in het pannenkoekenbe-
slag en dan meegebakken, zodat de
maaltijd een extra feestelijk aanzien
kreeg. Eigenlijk zijn het dus geen bak
kruudjes, maar bakkruudjes.
Net als de meeste andere stinsenplan
ten komen de bakkruudjes al heel
vroeg in het jaar tot bloei. Of mis
schien moetje zeggen laat, want in
een gemiddeld Nederlands kwakkel
wintertje kunnen de plantjes al voor
de kerst in bloei komen.
CJ
De hol lestel Ie op de
Rumoirtschorren
Schorren vormen de basis van Het
Zeeuwse landschap. Ooit bestond
vrijwel heel het gebied wat nu de
provincie Zeeland heet uit één uit
gestrekt schor, doorsneden door tal
loze grote en kleine getijdenkreken.
Steeds weer opnieuw knabbelde de
mens daar stukjes af en in de loop
van vele eeuwen van inpolderingen
kreeg Zeeland de contouren zoals we
die nu kennen. Tot ongeveer halver
wege de negentiende eeuw bestond
de westelijke helft van het huidige
Sint Philipsland uit zo n uitgestrekt
schor. De Romoirtschorren werd het
gebied genoemd en die naam "ruum
oord" verwees ongetwijfeld naar de
weidsheid en uitgestrektheid van dat
schor. Geen "ruumwaar" dus, zoals
sommigen de gebiedsnaam op zijn
Frans uitspreken. De i staat gewoon
om de oo-klank te verlengen, net zoals
in plaatsnamen als oirschot en oister-
wijk. Over die uitgestrekte velden
zwierven herders met hun kudden en
om mens en dier van drinkwater te
voorzien waren drinkputten nodig.
Die kon je niet graven, want dan zou
den ze binnen de kortste keren gevuld
zijn met zout getijdenwater. Daarom
werd een put niet gegraven maar
gebouwd.. Bovenop het maaiveld
werd een ronde aarden wal aangelegd,
waarbinnen het regenwater werd
opgevangen. Zo'n waterput werd een
hollestelle genoemd en de hollestelle
op de Rumoirtschorren is het laatste
historische buitendijkse specimen in
het Deltagebied. Een hollestelle is in
feite een holle stelle. Om droge voeten
te houden en om bij hoge waterstan
den een goed heenkomen te zoeken
wierpen herders op de schorren lage
heuveltjes op. en die werden vanouds
stellen genoemd. De middeleeuwse
benaming voor een herder was dan
ook een stellenaar. Voor zo'n stellenaar
behoorden een stelle en een hollestelle
tot de eerste levensbehoeften.
CJ
a De naam
Rumoirtschorren verwijst
naar de weidsheid en
uitgestrektheid
van het schor.
ZeeuwsLandschcip
21