v aandeel van de totale broedvogelbe- volking: in 1997, 2004, 2006, 2007 en 2008 respectievelijk 60%, 50%, 40%, 25% en 28%. Een opvallende waarneming is dat visdieven vaak op zeer korte afstand van zilvermeeu wen nestelen, terwijl zilvermeeuwen als de grootste rovers van visdieven- broed gelden. Kennelijk profiteren de visdieven van de aanwezigheid van hun robuuste, luidruchtige buren, ook al betalen zij er een prijs voor in de vorm van broedvraat. Relaties met rundvee en grauwe ganzen Het aantal tureluurs blijft toenemen. De grootste dichtheden komen voor in sterk door geultjes versneden schorren met een afwisseling van oeverwallen. modderige geulen en kommen. Ook in met rundvee beweid schor, met een typische polletjes structuur, vinden we veel tureluurs. De wilde eend doet het hier eveneens goed. Beide soorten lijken bovendien te profiteren van de groeiende aan wezigheid van de grauwe gans. In de zomer graast de grauwe gans op schorrezoutgras en zeeaster, in het najaar komt daar strandkweek bij en gedurende de winter graven ze massaal zeebiesknollen op. Door de graas- en graafactiviteiten van deze ganzen veranderen monoculturen van zeebies in open, soortenrijkere komvegetaties met soms onbegroeide modderige delen. Voor jonge ture luurs, wilde eenden en mogelijk ook gele kwikstaarten ontstaat zo een gevarieerder voedselaanbod, waar door hun overlevingskansen groeien. Zangvogels Bij de zangertjes zien we van jaar tot jaar soms forse verschillen, zowel per soort als jaar als locatie. Nou hoort dat ook wel bij een dynamisch gebied als Saeftinghe. Toch kunnen we wel enkele voorzichtige conclu sies trekken. Zo lijkt de rietgors in aantal te stijgen. Deze gors is talrijk in zeebies en zeeaster. Een andere soort van de zeebies. de rietzanger, blijft gemiddeld stabiel. Dat geldt ook voor de gele kwikstaart, die we vooral vinden in de overgang van kommen en oeverwallen. De gras pieper, een vogel van hoge oever wallen met strandkweek. laat een licht stijgende tendens zien. Dichter naar de dijk toe is de soort veel tal rijker dan op delen grenzend aan de Westerschelde. De veldleeuwerik blijft stabiel op kort afgegraasde oeverwallen in het intensief beweide deel. Alleen de blauwborst lijkt, diep in het schor, wat op zijn retour. Maar dit kan ook door het gebrek aan vroege ochtend- en late avondtellin gen komen. Blauwborsten geven de voorkeur aan kommen met zeebies, zeeaster en soms een plukje riet. Ze zijn niet gebaat bij intensieve begra- zing door rundvee. In 2007 waren er eind april en begin mei al zingende graszangers, een Mediterrane soort van met strand kweek begroeide oeverwallen. Deze vogels waren de winter doorgeko men. De explosie van zingende gras zangers die volgde in juni en juli. betrof waarschijnlijk voornamelijk dejongen van die eerste broedsels. Van de andere jaren zijn er alleen juni en juli zangposten binnen de plots. Onverwachte gasten Sommige vogels zou men allerminst in Saeftinghe verwachten, omdat ze op heel andere plaatsen broeden dan we gewend zijn. Zo broeden er bijvoorbeeld houtduiven in het schor. Hun nesten liggen er gewoon op de grond van hoge met strandkweek begroeide oeverwallen. Zelfs van de zwarte kraai zijn in het recente ver leden bodemnesten gevonden, maar nog niet binnen onze plots. Tussen het hoge gras van dezelfde oeverwal len, vinden we soms verborgen nes ten van bergeenden en holenduiven. Meerkoeten ten slotte komen overal in de schorren voor en tot op geringe afstand van de Westerschelde. Bijna alle gevonden nesten zijn hoge gevlochten bouwsels in droge kommen. Al met al mogen we con cluderen dat Saeftinghe telkens weer verrast. Marc Buise is lid van de Vogelwerkgroep van natuurbescher- mingsvereniging De Steltkluur meeuwen. Foto Chiel Jacobusse. i Blauwborst. Foto Chiel Jaco Saeftinghe met op de achtergrond de koeltorens van de kerncentrale van Doel. Foto Mare Buise. 14 ZeeuwsLi

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 2009 | | pagina 14