Verdwenen akkers
Eeuwenlang zag het Zeeuwse cultuurlandschap er heel anders uit dan tegenwoordig. Polders
waren doorsneden met tientallen kaarsrechte greppels. Deze 'reetjes' en 'scheiduifjes' verdeel
den het boerenland in smalle stroken van 15 a 25 meter breed en zo'n 100 tot 150 meter lang.
De akkers tussen de greppels vormden smalle ruggen, in het midden iets hoger dan langs de
randen. Dit reliëf is in de loop van de twintigste eeuw volledig verdwenen. Boeren draineerden
hun land, delfden slootjes en egaliseerden de akkers. Het cultuurland kreeg er een vlakker en
grootschaliger aanzien door. De ruil- en herverkavelingen van na de Tweede Wereldoorlog, ver
snelden dit proces.
KLM-luchtfoto van Oud-
Vossemeerse polder en
Slabbekoornpolder op
Tholen gemaakt op 9
februari 1953. De akkers en
greppels zijn geaccentueerd
door de sneeuw.
Foto: Zeeuws Archief
Middelburg.
Ridge and furrow
De reeën en duiven waren niet
typisch Zeeuws; een groot deel van
het Noordwest-Europese cultuurland
was begreppeld om te ontwateren.
Bijna overal ploegden boeren hun
akkers 'bol', 'kruinig' of in 'ridges
and furrows'. In Vlaanderen,
Engeland en Duitsland zijn nog
relicten van dit in oorsprong mid
deleeuwse systeem in het landschap
te zien. Meestal gaat het om akker
percelen die zijn omgezet in grasland
of bos. of om percelen die ongeschikt
zijn voor drainering. De akkers
en greppels zijn dan als het ware
gefossiliseerd. Het reliëf is bewaard
gebleven.
In Zeeland ontbreken dergelijke
overblijfselen nagenoeg. Het is dan
ook moeilijk zich een voorstelling
te maken van het oude Zeeuwse
polderlandschap. Schilderijen of
tekeningen van meer dan honderd
jaar oud waarop het boerenland in
detail is afgebeeld, zijn schaars. Ook
beschrijvingen zijn nauwelijks terug
te vinden in archieven en bibliothe
ken. Voor zover kroniekschrijvers
of reizigers opmerkingen maakten
over de Zeeuwse landbouw of het
cultuurland, betrof het meestal
bijzondere opbrengsten van tarwe
of meekrap, niet de toen nog zo ver
trouwde akkers en greppels. Toch
valt achteraf wel een reconstructie
te maken van hoe het geweest moet
zijn. Op luchtfoto s uit de jaren
dertig en veertig van de twintigste
eeuw zijn de greppels en akkers
goed te zien. Vanuit de lucht lijkt het
oude Zeeuwse boerenland op een
mozaïek van wasborden. De smalle
langgerekte akkertjes vormen een
fraai golfpatroon. Ook oude kaar
tenhoekjes van landbouwbedrijven
geven een beeld van het gestreepte
cultuurlandschap.
Boerderijkaarten
Een voorbeeld van zo n kaart is
te vinden in het boekje van Pieter
van Peenen. een eigenerfde boer
in de buurt van Groede. De kaart,
uit 1772. toont een perceel dat
begreppeld was met 10 slootjes (een
gedeelte zelfs met 11 slootjes). Van
Peenen had de lengte van de grep
pels en de oppervlakte van de akkers
erbij geschreven, om op die manier
de stuklonen die hij betaalde voor
wieden, maaien en greppelen gemak
kelijk te kunnen berekenen. De akker
rechtsboven op de kaart had een
oppervlakte van 122 vierkante roe
den (1800 vierkante meter). De leng
te van de akker (en van de greppel)
was 25 roede (96 meter). De breedte
was dus 19 meter. Het hele perceel
van Pieter van Peenen telde 28 van
dergelijke akkers. Vermoedelijk
had hij op zijn akkers verschillende
gewassen staan.
Van 'veldboekjes' die van andere
boerderijen bewaard zijn gebleven,
weten we dat op de stukken van
één perceel vaak verschillende
gewassen werden ingezaaid. Door
de ruimtelijke spreiding probeerden
boeren het risico van plantenziek
ten en plagen te verminderen. Door
deze variatie moet het boerenland
in de zomer een bonte aanblik
hebben vertoond. Akkers met
peulvruchten wisselden akkers met
tarwe of koolzaad af. Eén op de
zeven of acht akkers lag braak: dit
land was niet ingezaaid, het werd
een jaar lang intensief geploegd en
geëgd om onkruiden als kweek en
hoefblad te verdelgen en de bouw-
ZeeuwsLandschap 7