Kaart uit kaartenhoekje
van Pieter van Peenen, 1772.
Zeeuws Archief Middelburg.
/ft
r
jïcH
9
v
f7v v
*v
t~ -
•v. Z
m
W-,
- Vk.
O'
Het landschap van
Walcheren met akkers en
greppels, getekend door
Johannes Goedaert (1617-
1668).
Rijksprentenkabinet
Amsterdam
voor luchtiger te maken. Soms werd
braakland wel tien keer in een jaar
geploegd. Halverwege dit ploegen
werd het land bemest met stalmest,
op iedere akker zo n 20 tot 30 voeren.
Zeeuwse voetploeg
Door het ploegen kregen de akkers
ook hun bolle vorm. De Zeeuwse
voetploeg had een vast rister dat
de grond naar één kant, rechts,
omkeerde. Gebruikmakend van
deze eigenschap kon de grond in een
paar ploeggangen gemakkelijk naar
het midden van de akker worden
verplaatst. Een van de manieren om
dit te bereiken, stond bekend als 'te
hoop ploegen' (bijeenploegen). De
boer of paardenknecht ploegde dan
de eerste voor over de volle lengte
in het midden van de akker. Daarna
keerde hij zijn paarden en ploegde
de tweede voor tegen de omgekeerde
grond van de eerste ploeggang aan.
Iedere volgende gang bracht hem
verder van het midden af. Hij ploeg
de om de middelste twee voren heen
en liep, met de klok mee, in steeds
grotere rechthoeken over de akker.
Het land naast de greppels kwam
op deze manier relatief laag te liggen
en bleef in natte jaren dan ook vrij
vochtig. Boeren wisten uit ervaring
dat de eerste twee a drie ploegvoren
aan weerszijden van de slootjes een
lagere oogst opleverden.
De greppels, van ongeveer 90 cm
breed en 50-55 cm diep, vormden
een vrijplaats voor flora en fauna. Ze
werden minder intensief bewerkt dan
de tussenliggende akkers. Voor boe
ren was vooral het onkruid dat op de
zijkanten van de slootjes groeide een
probleem, omdat het zich van daar
uit over de akkers verspreidde. Toch
waren dezelfde zijkanten onmisbaar
voor het landbouwbedrijf. Ieder
.Jie.
jaar maaiden arbeiders de kanten.
Het geoogste riet en hooi werd in
de winter aan de runderen gevoerd.
Het was 'droog en stokkig, en weinig
beter dan stro', volgens een verslag
uit 1804. Maar Zeeuwse boeren, die
over het algemeen weinig gras- en
hooiland hadden, voederden het
desondanks graag aan hun rundvee.
Eenmaal in de zes a zeven jaar diep
ten arbeiders de greppels uit en ver
spreidden de modder over de akkers.
Wanneer het systeem van ïidge and
furrow' in Zeeland is ingevoerd, is
niet bekend. Mogelijk zijn de grep
pels en akkers vanaf de eerste bedij
kingen in de elfde, twaalfde eeuw
aangelegd. Het is evenmin bekend
wanneer de risterploeg in Zeeland
is geïntroduceerd. Deze ploeg die in
het eerste millennium is ontwikkeld,
was nodig om de akkers bol te ploe
gen. De oudste afbeelding van een
Zeeuwse voetploeg met rister dateert
uit 1549. maar waarschijnlijk was hij
toen al enkele eeuwen in gebruik.
Kanne buizen
Het einde van de greppels en akkers
begon in 1852. Iman van den Bosch,
directeur van De Wilhelminapolder,
nam toen als eerste in Zeeland een
proef met draineerbuizen. Een paar
jaar eerder had hij ze in Engeland
gezien tijdens een studiereis. Zijn
voorbeeld werd gevolgd door een
aantal herenboeren die veel voordeel
zagen in de 'kanne buizen'. Door het
land te draineren konden de reeën
worden dichtgemaakt. Dit bood niet
alleen een oplossing voor het ver-
8 ZeeuwsLandschap