Foto Chiel Jacobusse.
Het Zwin.
aanzienlijk groter dan de oorspron
kelijke Europese soort, en bleek zich
gemakkelijk te kunnen vestigen en
uitbreiden vanaf de laagste zone
op een slikplaat waar plantengroei
mogelijk is, tot op middelhoog
schorniveau. Dit maakte deze plant
een optimale 'slikbinder'.
Getijdenwater dat slikken en schor
ren overspoelt, is vaak rijk aan slib-
deeltjes. In de buurt van obstakels,
zoals planten, neemt de stroomsnel
heid af en bezinken de slibdeeltjes.
Naarmate een plant groter is en in
grote aantallen voorkomt, zal er
tijdens de vloed meer slib neerslaan.
Op die manier kan de ontwikkeling
van een kale slikplaat tot een hoog
opgeslibd schor snel verlopen. In
Engeland had men waargenomen
dat door het uitplanten van Engels
slijkgras op slikvlakten vóór
bestaande schorren, binnen enkele
jaren nieuwe schorren van uitge
strekte slijkgrasvelden ontstonden.
De Dienst der Domeinen was hier
zo van onder de indruk dat ze in
1925 besloot tot de invoer in Zeeland
van 40.000 Engels slijkgrasplanten.
Her en der werden ze uitgeplant en
in veel gevallen ontstonden binnen
enkele jaren uitgebreide slijkgras
velden. Het planten van slijkgras-
stekken werd in de jaren daarna, tot
de jaren zestig, op zowel dezelfde
slikken, als op andere locaties in
het Deltagebied herhaald. Vanaf
1936 werden het aanplanten van
slijkgras gecombineerd met het gra
ven van greppels, het plaatsen van
rijshoutschermen en/of de aanleg
van aarde- of stenen dammen. In
Saeftinghe bijvoorbeeld vond de
sterkste schoruitbreiding plaats;
van enkele honderden hectares in
1935 tot zo'n 1600 ha in 1957 (thans
2060 ha).
Achteraf beschouwd is het planten
van Engels slijkgras erg succesvol
geweest voor de landaanwinning,
maar niet voor de ecologie. Zo heeft
het Engels slijkgras zich in de loop
van de tijd op alle Zeeuwse schor
ren zodanig uitgebreid dat het oor
spronkelijke klein slijkgras geheel
verdrongen is. Ook de oorspronke
lijke vegetatieontwikkeling is sterk
beïnvloed (klein slijkgras speelde
een veel bescheidener rol bij de
vegetatieontwikkeling). Daarnaast
zorgde de kunstmatige schorontwik
keling voor het verdwijnen van grote
oppervlakten slikgebied. Ecologisch
gezien zijn die vanwege hun foera-
geerfunctie voor grote aantallen vis
sen, steltlopers en andere kustvogels
minstens even waardevol als schor.
Dit punt is zeer actueel nu Minister
Verburg het 'natuurherstel' in de
Westerschelde wil uitvoeren door
slik om te zetten in schor. Zo is niet
alleen de economische crisis terug
van weggeweest.
Gert-Jan Buth
Was het Zwin ooit een
zwin?
Het Zwin was het eerste natuurgebied
dat bij Het Zeeuwse Landschap in
beheer kwam. Al vanaf 1939 valt het
gebied -althans het Nederlandse
gedeelte ervan- onder beheer van
de Stichting. Als je het gebied land
schappelijk zou moeten typeren zou
je het een slufter moeten noemen. Een
slufter is een achter de eerste duinen-
rij gelegen strandvlakte, die via een
getijdengeul in open verbinding staat
met de zee. Beroemde voorbeelden
zijn de Kwade Hoek op Goeree en de
Slufter op Texel. In het laatste geval
is de naam van een landschapstype
omgevormd tot een aardijkskundige
naam (toponiem).
Ook Zwin is van origine de naam
voor een onderdeel van het kust
landschap. Als er voor de kust rijen
zandbanken ontstaan, die evenwijdig
met de kust lopen, dan worden de
diepten die tussen deze banken liggen
zwinnen genoemd. In een situatie van
aangroei kan zo'n zandbankenrij 'ver
helen' met de kustlijn, wat inhoudt
dat de zandbanken, opgehoogd door
stroming en wind een nieuwe duinen
rij vormen. Als dat gebeurt wordt de
zwin een slufter. Zwinnen en slufters
zijn bijzonder, omdat in Nederland
meer sprake is van erosie van de kust
lijn dan van aangroei.
Chiel Jacobusse
ZeeuwsLandschap
21