De woudreuzen van Sint iansteen Nietsvermoedend wandel je door het bos en ineens staat hij voor je... een gigantische zomereik. Verbaast staar je de boom aan. Wat is dit nou? Een muur van een stam rijst omhoog, waaruit een heel stelstel van zware zijtakken ontspringt. De zijtakken zelf zijn al flinke bomen op zich. Dit is een kanjer waarbij alle andere bomen in het bos in het niet vallen. Zoiets verwacht je in een tropisch regenwoud, maar niet hier! ܧié: De eerste woudreus op onze wandeling (L. Calle). Hakhout Hoe is dit nou mogelijk? Als we de stam eens goed bekijken valt op dat hij uit vier deelstammen bestaat. Daaruit valt af te leiden dat het hier om een oude hakhout- stoof gaat. Vroeger was het gebrui kelijk eiken regelmatig te kappen om de zure schors te gebruiken om leer te looien en het sterke hout voor diverse doeleinden. Maar de bomen werden niet zomaar omge hakt. Men liet steeds het onderste deel van de stam staan. Vanuit die onderstam ontsproten dan nieuwe loten, die konden uitgroeien tot volwassen bomen. Het voordeel was dat niet steeds opnieuw bomen moesten worden geplant. De jonge loten hadden bovendien al een heel wortelstelsel en groeiden daardoor als kool. Het waren dus net knot- bomen, met als belangrijk verschil, dat de knotten direct op de grond stonden. De onderstam, die ook wel stoof of stobbe werd genoemd, werd daarbij zelf nooit gekapt en kon dus in de breedte steeds ver der doorgroeien. Deze vorm van bosbeheer heet hakhout en was vroeger zeer algemeen. Hakhout is tegenwoordig economisch niet meer rendabel is. Bijna alle oudere hakhoutstoven zijn daarmee ver dwenen. Eeuwenoude knoerten We wandelen verder totdat we na een halve kilometer ineens weer zo'n oude knoert tegen het lijf lopen. Deze boom ziet er echter geheel anders uit. Drie joekels van stammen, ieder met een omtrek van wel zo'n 2 meter, staan dicht bij elkaar. Er is hier niet een duide lijke stoof zichtbaar. Wel is te zien dat de bomen, vlak boven de grond met elkaar vergroeid zijn. Wat ech-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 2009 | | pagina 20