Een vliegende grutto
schreeuwt het uit. (c. Jacobusse)
Tabel 1.
Aantal gruttoterritoria in
zeven gebieden, het aantal
paren met jongen en het
BTS-cijfer (Bruto Territoriaal
Succes in en tevens een
schatting van het aantal jon
gen per paar.
Kuikenoverleving
Bepalend voor de ontwikkeling
van de weidevogelstand is hoeveel
grutto's er in slagen jongen groot te
brengen. Er is een standaardmethode
om het broedsucces te bepalen, de
zogenaamde alarmtelling, waarbij
aan de hand van het alarnteergedrag
van de volwassen grutto's wordt
bepaald of een paar één of meer
jongen heeft. In 2009 is volgens
deze methode in de eerste zeven van
de hierboven genoemde gebieden
het Bruto Territoriaal Succes (BTS)
bepaald.
De BTS-cijfers van alle onder
zochte gebieden zijn weergegeven
in tabel 1. Tevens is een berekening
gemaakt van de totale reproductie,
aan de hand van waarnemingen
van ouderparen met één of meer
jongen. Uit de literatuur is bekend
dat een gemiddelde reproductie van
0,6 jong per paar per jaar nodig
is voor het op peil houden van de
populatie. In vijf van de zeven onder
zochte gebieden wordt dit aantal
gehaald. Twee gebieden blijven
onder de maat, namelijk het Pikgat
(Schouwen) en de Kapelse Moer.
Opvallend is de situatie in nieuwe
natuurgebieden waar de natuur zich
nog sterk ontwikkelt. De grutto's
concentreren zich daar op de delen
waar de oorspronkelijke graszode
nog ligt. De verlaagde delen zijn veel
minder in trek. Waarschijnlijk omdat
ze kaal zijn en er minder voedsel is.
Dat is geconstateerd, zowel in de
Sophiapolder als in Sint Laurens'
weihoek.
Conclusies
De Zeeuwse gruttopopulatie is
relatief klein, maar groter dan vóór
1980 en lijkt op basis van inciden
tele tellingen nog te groeien. Dat is
tegengesteld aan de landelijke ont
wikkeling, maar overeenkomstig die
in Vlaanderen. Een probleem in een
deel van de broedgebieden is dat ze
uitdrogen en dat de voedselsituatie
gebrekkig is. De eerste resultaten
van een milde vorm van bemesting
met stalmest toont aan dat het
Aantal paren
met jongen
BTS
Jongen
perjaar
Sophiapolder
9
7
77,8
1,86
Ganzenreservaat
11
8
72,7
1,63
Sint Laurens Weihoek
11
7
63,6
1
Yerseke Moer
91
47
51,6
1,2
Grote Putting
31
16
51,6
1,31
Kapelse Moer
11
4
36,4
0
Pikgat
10
1
10
1
174
bodemleven er door gestimuleerd
wordt. Natuurgebieden die nog in
hun ontwikkelingsfase verkeren,
scoren laag, zowel qua aantal paren
als qua kuikenoverleving. Het intact
laten van de oude grasmat in weiden
van nieuwe natuurgebieden lijkt een
nuttige maatregel, vanwege een
gunstiger voedselsituatie.
Verder onderzoek
Om er achter te komen of de
Zeeuwse gruttopopulatie toeneemt
of stabiel blijft, zoals in Zeeuws-
Vlaanderen, moet beter in beeld
worden gebracht hoeveel grutto's er
in heel Zeeland broeden. Ook is het
de vraag of grutto's blijvend gebruik
kunnen maken van de nieuwe
natuurgebieden en of die nog groei
potentie bieden. Daarnaast klemt de
vraag waarom sommige delen van
natuurontwikkelingsgebieden door
grutto's gemeden worden. Zijn ze
te kaal, is er niets te eten? Neemt de
geschiktheid van deze gebieden in
de loop der jaren toe. ofjuist niet?
En zijn er maatregelen die de grutto
ten goede komen, zoals vernatting
of bemesting. Een vraag die waar
schijnlijk al in 2010 beantwoord kan
worden is of er op de percelen met
ruige stalmest meer grutto's foera-
geren dan op percelen waar deze
stalmest niet is uitgereden.
C. Jacobusse is hoofd ecologie van
Stichting Het Zeeuwse Landschap
drs. M. Geene is ecologisch adviseur
van bureau Habitat-Advies