Levende stoffering 2010 is (ook) het jaar van de biodiversiteit. Alle reden om eens stil te staan bij wat we zelf op dat gebied in huis hebben. Wie precies kijkt, kan veel vinden. Deze keer aandacht voor soortgroepen die niet zo vaak in de belangstelling staan. We bestudeerden de 'stoffering' van twee bomen in Zeeuws-Vlaanderen en von den een opmerkelijk aantal soorten mossen en korstmossen. t De onderzochte boswilg. (L. Calle) Een oude beuk Midden in het Clingse bos ligt een omgevallen dode beuk. Het is een enorme stam, met zware zijtak ken die schuin omhoog steken. De boom is omgewaaid tijdens een storm in 1995. De wortels hebben een hele kluit mee omhoog getrok ken, zodat er naast de boom een twee meter hoge en steile aarden wal ligt en daar weer naast een put in de bodem. In de afgelopen vijftien jaar is de beuk begroeid geraakt. Deze knoert bleek eerder al eens gastheer voor 33 soorten paddenstoelen. In het voorjaar van 2010 bleek hij ook plaats te bieden aan 27 mossen enl4 korstmossen. Ook hierbij weer zeldzaamheden als staaijesiepenmos en de rode lijstsoort klein rimpelmos. Mossen en korstmossen zijn uiterst gevoelig voor factoren als licht, vocht, zuurgraad en voedselrijk- dom. Iedere soort heeft zijn eigen voorkeur. Omdat de leefomstandig heden zo verschillend zijn, mag het geen verwondering wekken dat van de in totaal 39 mossoorten die op de bomen aanwezig waren, er slechts 9 op beide bomen zijn aangetroffen. Successie De inventarisaties zijn slechts momentopnames en geven een beeld van het ontwikkelingssta dium waarin de beide bomen zich bevinden. Bij de beuk bijvoorbeeld is het proces van vermolming al lang voor zijn dood begonnen. Bacteriën en schimmels verteren het hout en gedurende dat proces verandert de chemische samenstel ling. vochtgehalte en de hardheid van het hout voortdurend. Direct na het afsterven is het hout nog De Biesbosch in Zeeuws- Vlaanderen Onlangs bezochten we een smal strookje moerasbos aan de zuidoever van Het Groote Gat bij Oostburg. Dicht bij het water van de kreek groeien hier vooral boswilg en grauwe wilg. Talrijke stammen liggen in het moeras en strekken zich zo ver mogelijk over het water in een concurrentieslag om het licht. Een soort mini-Biesbosch in Zeeuws-Vlaanderen. Prachtig! De oeverzone is begroeid met forse pollen oeverzegge en de lucht is permanent vochtig. De bomen zelf zijn bekleed met mossen. We noteren er een spectaculair aantal van. De bomen zijn vaak zo dicht begroeid datje niet eens kunt zien welke eigen kleur de schors heeft. De allerlaatste boom, een boswilg op leeftijd, lijkt het soor- tenrijkste en we besluiten deze ene boom minutieus te inventa riseren. Knikkersterretje, bleek boomvorkje, helmroestmos... De lijst groeit snel aan en als we zijn uitgeteld, hebben we 20 mossen en 13 korstmossen geïdentificeerd. Daaronder zeldzame soorten als de slanke- en bonte haarmuts. Onder een loep zien al die mini- plantjes er wonderlijk uit, er gaat een hele wereld voor je open. Het lijkt wel een koraalrif met al die verschillende kleuren en vormen. Extreme milieus De boswilg en de beuk staan in twee totaal verschillende biotopen. Waar de oude boswilg in het moe ras aan Het Groote gat groeit in een extreme vochtige atmosfeer, is het bij de beuk in het Clingse bos kurk droog. Het biotoop in het moeras is basisch van karakter, de schors van de wilgen neutraal. In het Clingse bos is juist alles zuur, de schors en het hout van de beuk, de eiken die er omheen staan en ook de bodem. Twee uitersten in de Zeeuwse natuur en beide soortenrijk.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 2010 | | pagina 10