Zorgelijke rode
liistscores
Gezelschapsbroeders
Daarnaast zijn er soorten waarvan
het voorkomen dermate incidenteel
is dat het geen zin heeft ze in een
algemene beschouwing over het wel
en wee van duin- en kustvogels mee
te nemen. De dwergmeeuw en de dou-
galls stern bijvoorbeeld blijven buiten
beschouwing, evenals de sinds meer
dan een halve eeuw uit de Zeeuwse
duinen verdwenen grauwe kiekendief
en de vanouds slechts uiterst zelden in
Zeeland broedende bonte strandloper.
Al deze criteria in acht nemend blijft
dus bovenstaande lijst over met zo n
20 soorten van zeer diverse pluimage.
Die diversiteit betreft hun onderlinge
verwantschap en levenswijze, maar
evengoed de mate waarin ze zich
in de huidige tijd weten staande te
houden.
Wat dat laatste betreft kunnen we in
zijn algemeenheid stellen dat duin- en
kustvogels zorgenkindjes zijn, en dat
al gedurende een lange reeks van
jaren. Dat blijkt wanneer we, net als
in het vorige nummer bij de boeren
landvogels, een vergelijking maken
tussen de rode lijsten van 1994 en
2004. Op beide lijsten staan 9 van de
20 soorten, dat wil zeggen 45% van
de soorten waarvan de populatie in
gevaar verkeert. Positief benaderd
zou je nog kunnen stellen dat het ken
nelijk niet slechter gaat, maar 45% in
gevaar is veel te hoog natuurlijk.
In 2004 staan er -net als bij de moe-
rasvogels- enkele extra soorten bij,
maar dat gaat om nieuw gevestigde
soorten, namelijk de grote mantel
meeuw en de middelste zaagbek. Het
spreekt voor zich dat de opname van
deze soorten niet duidt op bedreiging
of achteruitgang, maar op kwets
baarheid in verband met de nog
geringe omvang van de populatie.
Min of meer vergelijkbaar is ook de
grote stem als rode lijstsoort. Het
is een kolonievogel die meestal öf
massaal, of niet in een gebied aan
wezig is. Toen de grote stern zich na
een afwezigheid van meer dan 25
jaar, weer vestigde en broedde op
de Hooge Platen, groeide het aantal
in korte tijd tot ettelijke duizenden.
Iets soortgelijks komt ook bij andere
kolonievogels voor, zij het vaak wat
minder uitgesproken.
Tabel 2 overziend kan geconcludeerd
worden dat de moerasvogels een
gunstige ontwikkeling van 1994 naar
2004 laten zien, de duin- en kustvo
gels een stabiele en de boerenlandvo
gels een uiterst zorgelijke. Achter de
stabiele score van de duin- en kust
vogels gaan wel enkele wisselende
soortontwikkelingen schuil.
Van de twintig soorten in tabel 1 zijn
er acht uitgesproken koloniebroe
ders. Het gaat om de families van de
meeuwen en de sterns. Die broeden
in gezelschap, niet alleen met soort
genoten, maar vaak ook met andere
kolonievogels. Niet zelden zitten ze
met vele duizenden bij elkaar. De
meeuwen, die van de kolonievogels
vanouds het talrijkst zijn, laten
sterke schommelingen zien. De zil
vermeeuw, die vooral in de duinen
broedt, is op veel plaatsen langs de
Nederlandse kust verdreven door de
vos. Als reactie op de hevige predatie
zijn veel meeuwenkolonies verhuisd
naar het stedelijk gebied, waar ze -
duin- en kustvogels
(20 soorten)
boerenlandvogels
(31 soorten)
moerasvogels
(21 soorten)
Aantal soorten op rode
lijst 1994
9 (45%)
11 (35%)
12 (58%)
Aantal soorten op rode
lijst 2004
9 (45%)
(en 2 nieuw
gevestigde soorten)
22 (70%)
7 (33%)
(en 3 nieuw
gevestigde soorten)
Tabel 2. Vergelijking van duin- en kustvogels met boerenland- en moerasvogels.