...EN STEEN-EN RANSUILEN
aanvallen. De kracht is hun poten is groot...
Misschien dat ze mede daarom onze voorouders
zoveel angst aanjoegen. Een roepende overvliegen
de uil werd beschouwd als voorteken dat één van
de bewoners zou sterven en om dat te voorkomen,
werden gruwelijke maatregelen genomen.
Kerkuilen werden soms levend aan de schuurdeur
vastgespijkerd om het kwaad te bezweren.
Juist zij waren vaak de klos, omdat ze het meest in
de menselijke omgeving verblijven. Ze broeden in
kerktorens en boerenschuren. In het donker ziet het
lichte uiterlijk en het witte, hartvormige gezicht er
heel spookachtig uit en net als andere uilen vliegt de
kerkuil volstrekt geluidloos. De angst is dus wel
ransuil. Of eigenlijk kun je het nauwelijks concurren
tie noemen, want waar de bosuil zich vestigt, is de
ransuil binnen een paar jaar verdwenen.
Ransuilen worden niet alleen door de veel grotere
bosuil verdreven, ze zijn vaak zelfs zijn prooi.
Misschien is dat één van de redenen dat het ze niet
voor de wind gaat, hoewel ransuilen niet alleen
zijn aangewezen op bossen. Heggenlandschappen
zijn ook in trek, evenals parken en begraafplaatsen.
Naaldbomen en coniferen zijn als nestplaats favoriet,
maar ook oude kraaien- en eksternesten in andere
struiken en bomen worden vaak benut en in
heggenlandschappen broeden ze gewoon onder het
struikgewas op de grond, 's Winters zoeken ransuilen
Foto's onder
Links een kerkuil en
rechts een steenuil.
(C. Jacobusse)
begrijpelijk. Anderzijds zagen boeren wel degelijk
het nut van de dieren, omdat het enorme muizen
verdelgers zijn. In de tijd dat ze jongen hebben,
vangen ze soms tientallen muizen en ratten per
nacht. Een groot deel van de oude boerenschuren
heeft dan ook een speciaal uilengat om de vogels
toegang te verschaffen.
Verschillende soorten jagen dus op verschillende
tijdstippen en bewonen bovendien verschillende
biotopen. Zo wordt is de onderlinge concurrentie
beperkt, ook al komt die wel degelijk voor.
De zwaarste concurrentie treedt op tussen bosuil en
een gezamenlijke roestplaats op, waar ze in groepen Foto boven
van enkele exemplaren tot soms meer dan dertig bij Een ransuil.
elkaar, de dag doorbrengen. Dat doen ze zelfs (C. Jacobusse)
midden in de stad waar argeloze wandelaars
helemaal niet in de gaten hebben dat ze de vogels
passeren. Toch maar eens goed opletten deze
winter; de kans zo'n prachtvogel te zien is veel groter
dan u denkt.
C. Jacobusse is hoofd ecologie van stichting Het
Zeeuwse Landschap
Een andere soort van het boerenerf, maar ook
van ver daarbuiten, is de steenuil. Het is een grap
pig klein uiltje met een grote voorkeur voor oude
knotbomen. Geen wonder dat Zeeuws-Vlaanderen
met zijn lange knotbomenrijen en rommelige
boerenbedoeninkjes geldt als landelijk bolwerk van
de steenuil. Ook de Zak van Zuid-Beveland herbergt
nog een behoorlijke populatie. Daar worden behalve
knotbomen ook vaak de talrijke grenslinden als
nestboom benut, hoewel de vogels een enkele keer
ook onder dakpannen, in konijnenholen of in steen
hopen nestelen. Hun prooien zijn klein vogels, grote
kevers, regenwormen en muizen, die ze vangen in
de schemering.
ZEEUWS -17-LANDSCHAP