SCHORREN
GEVEN EEN
BEELD
VAN HOE
ZEELAND
OOIT WAS
AANTREKKELIJKE ZEEUWSE OERNATUUR
SCHORONTWIKKELING
Schorren die al wat verder ontwikkeld
zijn, hebben een vertakt geulenstelsel
waardoor water het gebied in- en
uitstroomt. Afhankelijk van de
hoogteligging overstroomt het schor tijdens de
vloed. Een deel van de door het water meevoerde
gronddeeltjes (zand en klei) bezinkt wanneer het
water over het vlakke schor stroomt. Hierdoor wordt
het schor geleidelijk aan hoger. Jonge schorren
liggen dus laag en oude juist hoog; Saeftinghe
behoort tot die laatste categorie. Direct langs de
geulen verloopt de ophoging sneller, omdat de
grovere deeltjes (zand) het eerst bezinken. Op de
tussenliggende gronden bezinken ook de fijnere
deeltjes (kleideeltjes). Zo ontstaan oeverwallen
en komgronden. De geulen, oeverwallen en
komgronden hebben verschillende natuurwaarden,
omdat er verschillende soorten planten en dieren
voorkomen. Maar tegelijkertijd vertonen ze een
nauwe samenhang, omdat soorten pendelen tussen
de verschillende leefgebiedjes.
WEGRESTAURANT EN STAMKROEG
Een schor als Saeftinghe is op het eerste gezicht heel
anders dan in werkelijkheid. Als je de dijk op klimt zie
je een kaal, stil, vlak en uitgestrekt landschap voor je
liggen. Die beleving wordt heel anders zodra je de
wereld van Saeftinghe binnenstapt. Je moetje een
weg banen met veel struinen, glijden en klauteren.
Al snel voel je je één met de natuur. Je staat letterlijk
tussen de schorbegroeiing en er bevinden zich ieder
jaargetijde duizenden vogels om je heen, die zorgen
voor prachtige beelden en geluiden. Tijdens de
excursies die door Het Zeeuwse Landschap worden
georganiseerd, merkje dat niemand de bekoring van
dit landschap kan weerstaan.
Kinderen komen mogelijk wat sneller over de
brug, maar uiteindelijk heeft blijkbaar ieder mens
toch affiniteit met dit soort oernatuur. Schorren
geven een beeld van hoe Zeeland
ooit was en gegroeid is. Schorren zijn
begroeide buitendijkse gronden die
boven gemiddeld hoogwater liggen.
Van origine is vrijwel heel Zeeland
ooit één uitgestrekt schorgebied
geweest, met een vrijwel eindeloze
reeks overgangen tussen zee en land.
Onze voorouders begonnen schorren
te bedijken, waardoor er onderscheid
ontstond tussen buitendijkse en
binnendijkse gebieden. Daarmee
is de scheiding tussen zee en land
op de meeste plaatsen heel abrupt,
maar hier en daar vinden we nog de
geleidelijke overgang van water, via
kale slikken naar begroeide schorren.
Dat soort gebieden behoort tot de
meest kenmerkende en bijzondere
landschappen van Zeeland.
Uiteindelijk is de biodiversiteit in een schorgebied
niet uitzonderlijk hoog, maar hebben schorren
toch een hoge natuurwaarde. Dat komt omdat er
soorten voorkomen die je alleen of vooral daar vindt.
Zonder dit habitat krijgen deze soorten het dus
moeilijk en zouden kunnen uitsterven. Neem nou de
schorzijdebij, die niet kan leven zonder bloeiende
zeeaster (in Zeeland lamsoor genoemd), een plant
die nergens in zulke hoeveelheden voorkomt als
op brakwaterschorren. Beide soorten zijn dus
afhankelijk van landoppervlakken die onder invloed
staan van getijdenwater.
Als bezoeker van Saeftinghe zie je heel veel moois,
maar de eigenlijke basis van deze natuurschatkist
gaat gemakkelijk aan je voorbij. Die zit namelijk
onder het bodemoppervlak en onder de water
spiegel. Nu wordt, behalve misschien een doorge
studeerde bioloog, niemand warm van krioelende
slijkspringers of brakwatergarnaaltjes. Zelfs niet als
je weet dat er miljarden van die
diertjes voorkomen in Saeftinghe.
Maar hun belang is enorm, omdat
ze het voedsel vormen voor
duizenden wadvogels. Veel van
deze soorten gebruiken Saeftinghe
als tussenstop op hun lange reis
tussen broedgebied (bv. Siberië) en
overwinteringsgebied (bv. Afrika).
Onze delta is voor veel van die
soorten de belangrijkste, en voor
sommige de enige tussenstop.
Hier moeten ze bijtanken voor
de volgende 5000 km vliegen.
Een essentiële tussenstop dus die
moet voorzien in veel en goed
voedsel. Naast deze passanten
zijn er ook veel soorten die de
hele winter in het voedselwalhalla
Saeftinghe vertoeven. Dankzij het
constant overspoelen met zout of
brak water blijft het bodem- en
waterleven beschikbaar als voedsel
voor vogels, zoals bijvoorbeeld de
kleine zilverreiger of pijlstaart. De
zilverreiger verzamelt actief vissend
zijn voedsel, terwijl de sierlijke pijlstaarteenden
zich voornamelijk tegoed doen aan drijvende, of
op het slik aangespoelde zaden van bijvoorbeeld
strandkweek. De hogere schorren zijn eveneens
belangrijk voor vogels. Met name als broedgebied,
waarbij niet alleen de aanwezigheid van veel voedsel
een rol speelt, maar ook de grootte van het gebied.
In een uitgestrekt gebied als Saeftinghe is weinig
menselijke verstoring en de enorme omvang biedt
de dieren veiligheid. Er broeden in Saeftinghe
bijvoorbeeld 1500 tureluurs. Andere belangrijke
broedvogels zijn blauwborsten (450 paar) en bruine
kiekendieven, die met 30 paar vertegenwoordigd
zijn. Allemaal moerasvogels voor wie een
brakwaterschor het optimale habitat vormt.
In andere Zeeuwse landschappen vind je deze
soorten nauwelijks meer. Al met al mag je
concluderen dat de waarde van een schorrengebied
als Saeftinghe zit in het zeer specifieke milieu waar
veel kenmerkende soorten erg van afhankelijk zijn,
en daar dan in enorme aantallen voorkomen.
Foto
Het Verdronken
Land van
Saeftinghe
(Chiel Jacobusse)
ZEEUWS -25-LANDSCHAP