m paar dagen later een derde. Het eerste ei is op deze manier langer bebroed dan het tweede en derde en zal dus eerder uitkomen. Dat geeft dus leeftijdsverschil tussen de jongen. Roofvogels kun nen zich het leeftijdsverschil net als veel andere vogels permitteren, omdat ze de jongen voeren in het relatief veilige nest. De roofvogeljongen blijven daar vaak ongeveer een maand en wachten af, weliswaar wat onge duldig, tot ze gevoerd worden. Bij roofvogels zit er nog een extra voordeel achter deze broedstrate- gie. Ze eten namelijk vlees. Dankzij het leeftijdsverschil heeft het oudste jong altijd reservevoedsel, mocht er niet voldoende ge voerd worden. Als de oudste niet gezond genoeg is, dan geldt dit voor het één-na-oudste jong. Het zwakste jong zal het eerst geofferd worden. Nog maar kort op de wereld en de natuurlijke selectie is al begonnen Bij weidevogels is dit leeftijdsverschil juist heel onhandig. De meeste weidevogeljongen verlaten direct nadat ze uit het ei zijn gekomen het nest; nestvlieders noemen we dat. Ook moeten de kuikens van de meeste soorten vanaf het eerste moment zelf hun voedsel zoeken. Het is duidelijk dat het lastig zou zijn als het ene jong al als een kwetsbaar pluizenballetje rondrent, terwijl één van de ouders nog op de andere eieren zou moe ten zitten. Eenmaal uitgekomen gaan ze gezamen lijk aan de wandel. De eischalen worden door alle weidevogels na uitkomst verwijderd, mogelijk om predatoren niet op het spoor te brengen van hun pas uitgekropen kroost. Alleen de scholekster voert zijn jongen wél de eerste tijd; de kuikens blijven vaak zelfs een aantal dagen in het nest. Hierdoor kan deze weidevogel, die vooral langs onze kusten broedt, ook op grind- daken broeden, nabij bij laagwater droogvallende slikplaten of weilanden. Dat betekent wel dat de ouders af en aan moeten vliegen met voedsel. Dit kost hen relatief veel kracht, maar de jongen kunnen op dat moment alle energie stoppen in hun groei. Als ze vliegvlug zijn geworden kunnen de jongen het dak verlaten en zelf voedsel gaan verzamelen. rover opduikt. Gelukkig helpt een goede schut kleur hierbij. De weidevogelkuikens zijn net als de eieren onopvallend door de afwisseling van bruin met zwart. De kleur van grutto- en tureluurkui kens is lichtbruin, die van kievit en scholekster wat grijziger. Toch lijken de jongen niet alleen qua tint, maar ook qua kleurschakering al op hun ouders. Zo hebben kievitsjongen bijvoorbeeld al een witte borst en een witte vlek in de nek. Bij gevaar drukken ze zich op de grond, waarbij het kopje ingetrokken wordt. Zo verdwijnt al het opvallende wit uit het zicht. Ook dat is natuurlijk weer geen toeval. Tureluur. J SCHUTKLEUR De jongen van de andere drie soorten moeten dus zelf hun voedsel zoeken, terwijl de ouders op dat moment voor zichzelf ook voedsel moeten zoe ken. De nestvliederstrategie heeft wel consequen ties. De oudervogels moeten hun jongen namelijk het liefst enigszins bijeen en continu in de gaten houden, om ze te beschermen tegen rovers. Daar komt nog eens bij dat het voor het onervaren jong lastig is om zelf voldoende voedsel bij elkaar te scharrelen. Een kwetsbare situatie. Het is niet voor niets dat weidevogels het niet gemakkelijk hebben. Ze zijn afhankelijk van een leefgebied die voldoende voedsel biedt, niet te veel predatoren heeft en met voldoende dekking voor het geval er toch een ZEEUWS-9- W. Castelijns is medewerker ecologie van stichting Het Zeeuwse Landschap Jonge grutto.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 2015 | | pagina 9