Het Heggengebied Arnemuiden ligt tussen Arnemuiden en Kleverskerke, aan de kruising tussen de Oranjepolderseweg en de Blikkendijk. Het is vier hectare groot en bestaat uit grasland, doorsneden met Zeeuwse hagen. Het gebied is vrij toegankelijk, maar houd rekening met het vee dat er graast. Ook de Blikkendijk verwijst naar het verleden, weet Jo. "In de volksmond heet dit gebied wel 'De Blikken'." Het ligt ruim een meter lager dan het akkerbouw perceel aan de andere kant van de dijk. Blikken komt vermoedelijk van 'blinkend', omdat het in de winter altijd onder water stond. Chiel stelt vast dat de bramen in de struwelen voornamelijk koebramen zijn, een typisch Zeeuwse soort, die elders in Nederland nauwelijks voorkomt. Jo ziet dat er in het najaar altijd heel wat mensen bramen komen plukken. Vermoedelijk gebeurt dat dit najaar weer, want de lichtroze bloemen zijn talrijk. "Die roze bloemen," wijst Jo, "noemen wij een 'oekstekel'!"Chiel kent heel wat streeknamen, maar deze nog niet."Ik ken het als'père-stekel', omdat die graag groeit op rijk bemeste plaatsen in het weiland, bijvoorbeeld op de mestplaats van paarden." Jo en Chiel blijken beiden het rijmpje over distels te kennen: distels maaien is distels zaaien, distels trekken is distels stekken, distels breken is distels kweken en distels laten staan is distels kapot laten gaan. Ze zijn het er over eens dat deze tekst in de praktijk niet altijd opgaat. Het is soms zoeken naar een balans tussen ecologie en economie. Zomertortel. (C. Jacobusse) Foto links: Kweek. (C. Jacobusse) Grazend vee in het heggengebied van Arnemuiden. (C. van de Kreeke) "Hoor je dat?," vraagt Jo. "Ganzen." Het blijken grauwe ganzen, die even later luid kwebbelend overvliegen. Ook de struwelen blijken vol vogels te zitten. Op deze regenachtige ochtend laten diverse soorten zich horen: groenling, winterkoning, tjiftjaf, ringmus, huismus en zomertortel, een sinds de jaren tachtig sterk afnemende duivensoort. Zij lijken zich van een buitje regen niets aan te trekken. uit de grond gestoken, om het zout eruit te destil leren. Dan zie je, net als hier, bulten en putten in het landschap." Chiel vertelt dat daar de uitdrukking 'naarz'n moer gaan'vandaan komt. Want van een dergelijk bewerkt landschap bleef niet veel over. Later ging men meer georganiseerd te werk en vond de moernering plaats in afgescheiden veldjes: strokenmoernering of blokmoernering. Jo bevestigt dit verhaal door te vertellen dat vlakbij de Derring- moerweg ligt. Veen is'derring', dus dit gebied zal inderdaad een veenrijke ondergrond gehad hebben. ZEEUWS -1

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 2015 | | pagina 19