V,
Schoberia maritima;
tegenwoordig
schorrenkruid
(Suaeda maritima).
(C. Jacobusse)
Dr. J.C. de Man.
(ArchiefZeeuwsch
Genootschap, 1910)
Voordat we bij zijn waarnemingen stilstaan, eerst
iets over een enkele karakteristiek van het eiland. Dat
kende een specifieke opbouw die te vergelijken is met
een poffertjespan. Het was allesbehalve plat, zoals de
vaak gebruikte aanduiding het'Platte van Walcheren'
ten onrechte suggereert. Hogere, droge en zavelige
kreekruggen omsloten lage, vochtige poelgebieden
met klei op veen. Op die ruggen domineerde vanouds
de akkerbouw, in de poelen het grasland. Grote delen
van het eiland zuchtten regelmatig onder waterover
last, omdat overtollig regenwater, dat van de vroege
herfst tot in het late voorjaar in de poelgebieden
stagneerde, door de gebrekkige ontwatering geen
kant op kon. Het was in de poelen niet alleen nat, maar
ook brak.Tot de komst van het gemaal Boreel in 1929
zou deze situatie voortduren. Het is vooral dit hydrolo
gische aspect dat bij de waarnemingen door De Man
een rol speelt.
BINNENDIJKSE SCHORRENPLANTEN
Een prototype van zo'n laag poelgebied was de
Pekelinge, in de driehoek tussen Aagtekerke, Grijps-
kerke en Meliskerke. De naam van dit gebied verwijst
naar zoutwinning uit veen die hier in een ver verleden
ZEEUWS
plaatsvond.Toch vond De Man in dit uitgestrekte
gebied met vele lage weiden geen "zeeplanten" meer
- planten die hij wel verwachtte elders aan te treffen,
zoals bij Schellach, halverwege Middelburg en Veere.
Daar signaleerde hij langs de kleiwegen de"zeekoraal"
(zeekraal) en "Glauxmaritima", het melkkruid. Beide
soorten zijn ook nu nog hier en daar langs sloten en
greppels in de Walcherse poelgebieden te vinden.
Iets verder naar het noordoosten kwam De Man in
de evenzeer lage omgeving van Poppekinderendorp
langs de sloten "de Salicornia, de Schoberia maritima,
de Glaux en Lepigonium-soorten"tegen - onder
de toevoeging: "zoo ik mij niet vergis". Voor heden
daagse plantenkenners die vertrouwd zijn met de
wetenschappelijke namen, zijn 'Salicornia' (zeekraal)
en 'Glaux1 (melkkruid) nog steeds bekende begrip
pen. Dat geldt niet voor de twee andere namen. Met
'Schoberia maritima' werd in de negentiende eeuw het
schorrekruid (thans Suaeda maritima) bedoeld en met
'Lepigonium-soorten'de gerande en zilte schijnspur-
rie (tegenwoordig Spergularia media respectievelijk
Spergularia marina). Al deze soorten zijn kenmerkend
voor weinig begroeide bodems, die periodiek onder
invloed staan van brak grond- of oppervlaktewater.
Ze komen nog steeds verspreid voor in het Walcherse
polderland. Niet in de weilanden of op de akkers, maar
op kale, natte plekken en langs lage slootkanten die
door het vee worden opengetrapt.
BESTE GRAS VAN WALCHEREN
Verder oostwaarts gaande, wees De Man bij Klevers-
kerke op het brakke karakter van de waterlopen. In
het najaar groeiden hier in de weiden eetbare witte
champignons, terwijl langs de wegen plaatselijk
zeekraal voorkwam. In dezelfde omgeving, die van de
Kraaienholseweg tussen Kleverskerke en Arnemuiden,
stond de weg 's winters onder water en kwam ook
zeekraal voor.
Iets dergelijks zou men ook verwachten in een ander
poelgebied bij uitstek, de omgeving van Hoogelande
ten westen van Middelburg. Van dat laaggelegen
weidegebied deed De Man echter de waarneming dat
het "gras bekend staat als het beste uit Walcheren". En
dat is interessant. In het algemeen werd er namelijk
geklaagd over het brakke tot zoute water, en dat uiter
aard vooral door de boeren. Toch vielen er kennelijk
ook andere geluiden te horen. Zo hield voorzitter C.
Vis van de Walcherse ZLM-afdeling in 1847 een lezing
over het nut van zout, waarin hij er op wees dat er
zowel op Walcheren als op andere eilanden weiden
voorkwamen met een "kort ziltig gras" waarvan het
hooi beter voor het vee was dan dat van de "zoete
landen". Waarschijnlijk was het dus zo dat er vroeger
verschillende typen zoutvegetaties in het polderland
voorkwamen; niet alleen pioniersituaties zoals we die
nu - langs de slootkanten - nog kennen, maar ook
meer gesloten graslanden, zoals die bijvoorbeeld ook
voorkwamen op (beweide) schorren. Dit graslandtype
is uit het polderland geheel verdwenen door drainage
en ontwatering. Het is boeiend om te vernemen dat
deze zilte omstandigheden door de negentiende-
20-LANDSCHAP
T-T-