eeuwse boeren op Walcheren gewaardeerd werden en voor hen niet alleen kommer en kwel betekenden. VOGELS In het westelijke deel van het eiland, bij Groot-Weren- dijke, nam De Man dan wel geen planten waar, maar wist hij wel te melden dat dit de enige plek op Walche ren was waar"vele reigers en vroeger ook ooievaars" broedden. Hij zag dat als een bewijs dat er lange tijd "moerassen zijn geweest of zeewaterplassen". Van de zelfde strekking is zijn melding van het feit dat in het midden van de negentiende eeuw vanuit Meliskerke wel 1000 eieren van kieviten en "daakjes"oftewel ture luurs konden worden geraapt voor de verkoop. Net als kievitseieren waren 'daekeiers'toentertijd in Zeeland een delicatesse die bijvoorbeeld in Middelburg aan de deur werd verkocht. BRAKWATERDIEREN Aan het eind van zijn rondgang over Walcheren atten deerde De Man op het feit dat de watergangen "zoet of min of meer brak" waren. Dat kleine "zeedieren"er in konden leven illustreerde hij aan het voorkomen van "Corophium-soorten en de Palaemonetes varians, de Oncholaimus thalassofugas, de Spilophora geophila, en andere soorten". De twee eerste namen hebben betrekking op vlokreeftjes en de brakwatersteur garnaal, dieren die algemeen voorkwamen en nog voorkomen in brakke poldersloten op Walcheren. Dat geldt ook voor de twee andere dieren, maar daarmee is toch iets bijzonders aan de hand. Het gaat hier om twee soorten nematoden (rondwormen of'aaltjes') die in 1876 voor het eerst door de wetenschap zijn beschreven. Dat J.C. de Man deze soorten kende was echter geen toeval. Ze zijn ontdekt en voor het eerst beschreven door zijn zoon Johannes Govertus de Man (1850-1930), een vooraanstaand zoöloog die van 1872 tot 1883 werkte bij het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie in Leiden. Later verrichtte hij vanuit Mid- Zeekraaf met schorrenkruid. (C. Jacobusse) Fragment uit de Atlas van de provincie Zeeland (1877) door C.J. Pické en T.A. Lambrechtsen. De arcering, bijvoor beeld ten westen van Middelburg, duidt op een "lage streek, die bij eenigszins hoogen waterstand in den polder onder waterstaat". (Zeeuws Archief, KZGW, Zelandia lllustrata i, inv.nr. 157). delburg en Yerseke wetenschappelijk onderzoek. Hij was specialist op het gebied van kreeftachtigen en rondwormen en heeft in totaal meer dan 750 nieuwe diersoorten ontdekt. Een aantal daarvan kende hij uit de Walcherse waterlopen. Het voorkomen van brak waterdieren in de sloten van het negentiende-eeuwse Walcheren is ook door anderen vastgesteld: in 1874 werden "bot en krabben"aangetroffen op plaatsen "waar vroeger steeds zoet water was". In de sloten achterToorenvliedt bij Middelburg nam J.C. de Man meer zout en kleine zeewormen waar dan vroeger. Hij schreef deze verzilting toe aan de gevolgen van de aanleg van het Kanaal door Walcheren in 1871. Vanaf 1882 waren hiertegen overigens wel maatregelen getroffen. Deze greep uit de negentiende-eeuwse waarnemin gen van dr. J.C. de Man levert ons een interessant inkijkje op een terrein waarover andere bronnen uit die tijd maar zelden spreken. dr. A.P. de Klerk is historisch geograaf en redactielid van zeeuwslandschap; dr. A.M.M. van Haperen is ecoloog en schrijft regelmatig over de Zeeuwse natuur y./ir*i"eztsÜ!\v< KffcMtMit.itiy 'tJLy i* fit/i Zmdroorl XaAtfoCl 'nx7irf/li tttwütfr'

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 2015 | | pagina 25