NDSCi ZEEUWS -20-LAN BINNENDIJKEN IN SOORTEN Op een waterkerende dijk waren bebouwing en boombeplanting uit den boze: te gevaarlijk. Sterker nog: je mocht er vaak zelfs geen varkens laten weiden! Verloor zo'n dijk echter de functie van waterkering aan een nieuwe, voorliggende dijk, dan werd de buiten- een binnendijk. Dat opende perspectieven. Met een opril of aprèl kon de dijk met een weg worden gekruist. Je kon ook een weg bovenop de dijk aanleggen. Vooral in kleinschalige poldergebieden als de Zak van Zuid-Beveland valt het wegenpatroon nog steeds grotendeels samen met het dijkenpatroon. Om een weg een binnendijk te laten kruisen, kon je ook de dijk doorsteken. Dan ontstond een coupure. De dijk leende zich nu ook voor bebouwing. Zo ontstonden er dijkgehuchten en dijkdorpen. Een In grote delen van onze provincie bepalen boomdijken nog steeds het landschapsbeeld. Tot het onvermijdelijke moment dat de bomen kaprijk zijn en het effect van herplant vervolgens 'even' op zich laat wachten. De zorgen om de kap van dijkbomen zijn niet alleen iets van vandaag. Al in 1913 ontstond er bijvoorbeeld ophef over het vellen van de vier rijen bomen op de dijk tussen Nieuwland en Oudedorp op Walcheren. Het verlies van dit"kostelijk laanmonument" werd alom betreurd, maar nieuwe bomen kwamen ervoor terug. Vooral op Zuid- Beveland bestond de gewoonte om op markante punten zoals een (vroegere) grens, een solitaire linde op de dijk te planten. Inzaaien met gras kon op een binnendijk ook; dan had je een groene dijk. Vooral schapen graasden daar. uitzonderlijk voorbeeld vormt Westdorpe, dat met zijn lengte van 4,5 kilometer het op één na langste dorp van Nederland is. De ruggengraat van het dorp is de Graaf-Jansdijk. Er waren natuurlijk nog andere manieren om een binnendijk te benutten. Bijvoorbeeld door er bomen te planten, afhankelijk van de breedte van de dijk tot wel vier rijen dik. In westelijk Zeeuws-Vlaanderen waren dat nogal eens knotbomen zoals wilgen, elders vaak iepen, abelen en populieren. Walnotenbomen waren ook favoriet, maar legden tijdens de Eerste Wereldoorlog op grote schaal het loodje, omdat men het hout goed kon gebruiken voor de productie van geweerkolven. aj met dijken. Cadzand ('Cadesand') is een vroeg voorbeeld van zo'n offensieve bedijking, waarbij de bewoners een voldoende hoog opgeslibde zandplaat voorzagen van een lage dijk of kade. Zuid-Beveland biedt met Ovezande en Heinkenszand vergelijkbare, zij het wat latere voorbeelden. Van lieverlee werden deze nieuwe eilanden met de ene na de andere polder uitgebreid. Die waren eerst nog klein en smal, en vormden als het ware schillen rondom de centrale polder, als de jaarringen van een boom. Cadzand en omgeving bieden hiervan een schoolvoorbeeld. Vooral na 1600 werden de polders steeds groter en grootschaliger.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 2016 | | pagina 24