gaat allang niet meer op, want die is inmiddels een
jaarlijkse, zij het vrij schaarse, broedvogel. De bonte
kraai was juist algemeen: van hem had de jager niets
te duchten, omdat het een wintergast was die in de
tijd dat er jonge eenden, haasjes en fazanten waren,
ver weg in Scandinavië zat. Uitgerekend die bonte
kraai, toen een algemene wintergast, is helemaal
verdwenen. Niet omdat het slecht gaat met de soort,
maar omdat de noodzaak om zuidwaarts te trekken,
door onder meer de klimaatverandering, niet meer
bestaat.
WEIDEVOGELS
Weidevogels waren heel veel talrijker dan nu.
het zijn dat patrijzen destijds werden uitgezet? Kleine zilverreiger.
Over de fazant valt te lezen: "Talrijke, door de mens
uitgezette broedvogel; bewoont in het bijzonder de
Wilhelminapolder."
Voor kievit, scholekster, kluut en tureluur was
de gewone dichtheid één paar per hectare. Ons
beste weidevogelgebied, de Yerseke Moer, haalt
dichtheden die ver onder de helft hiervan liggen.
Om nog maar te zwijgen over de duizenden
hectares weidevogelgebied die sindsdien door
ruilverkaveling, wegenbouw en stadsuitbreiding
helemaal verdwenen zijn. Een opvallende
uitzondering vormt de grutto. Dat was een zeer
zeldzame broedvogel, die uitsluitend bekend
was van de oevers van de Oosterschenge en de
Kruininger Vliet. Kemphaan en watersnip werden
in 1948 nog als mogelijke broedvogel genoemd en
uit de beschrijving valt op te maken dat broeden
destijds waarschijnlijk was. Dat is toch wel definitief
verleden tijd.
De veranderingen in de toestand van de natuur
vormen geen eenzijdig negatief verhaal. Dat
moerasvogels als de blauwborst, de waterral
en - ja, ook - de kleine zilverreiger zo floreren,
is op zijn minst deels te danken aan de vele
natte, nieuwe natuurgebieden die de afgelopen
decennia zijn aangelegd. Dat bosvogels als
groene specht, staartmees, buizerd en havik er
zo florissant voorstaan heeft zeker ook te maken
met de toegenomen oppervlakte en kwaliteit
van de bossen. De vergelijking van toen en nu
levert dus een beeld op met tal van nuances.
Het platteland is ontstellend verarmd, maar op
andere plaatsen weten veel soorten zich prima
te handhaven. Onze veranderde houding naar
roofvogels en kraaiachtigen legde deze groepen
geen windeieren. Streekeigen en zeer typerende
soorten als dwergstern en strandplevier zijn echter
verdwenen: ook in de natuur slaat de globalisering
toe! Exoten lijken bij te dragen aan de biodiversiteit,
maar in werkelijkheid vormen ze vaak een sterke
bedreiging voor de inheemse soorten.Toch
zijn er wel degelijk vogels die het ondanks alle
zorgelijke ontwikkelingen voor de wind gaat. Om
met Jac. P. Thijsse te spreken: "Wanhoop nooit aan
vooruitgang."
C. Jacobusse is hoofd ecologie en kwaliteitszorg van
stichting Het Zeeuwse Landschap
Havik.
Buizerd.
AKKERVOGELS
Voor akkervogels geldt eigenlijk hetzelfde als
voor weidevogels. De kwalificatie "algemeen"
ïl die voor zowel graspieper en veldleeuwerik, als
voor de patrijs wordt gebruikt, houdt volgens de
inleiding in dat ook deze soorten voorkwamen
in dichtheden van één per hectare. Dat lijkt nu
volkomen ondenkbaar, maar uit een geheel
andere bron blijkt dat er aan het begin van de
twintigste eeuw alleen al in de Wilhelminapolder
jaarlijks enkele duizenden patrijzen geschoten
werden. Wel vermeldt de avifauna over de patrijs:
"Jachtvogel; de stand is enigszins kunstmatig." Kan
ZEEUWS -