SCHORREN, OERNATUUR?
Tekst en foto's: Dick de Jong
Schorren zijn echte oernatuur, of toch niet helemaal? Hoewel de processen van
schorvorming natuurlijk zijn, is er op bijna alle schorren sprake van een soms zelfs
sterke menselijke invloed. Wat heeft de mens zoal gedaan op de Zeeuwse schorren?
Als je vanaf de dijk naar een schor kijkt of als je er
overheen loopt, lijken de schorren in Zeeland volledig
natuurlijk. De kreken kronkelen, met de hogere
oeverwallen erlangs en daarachter de lagere, nattere
kommen. Die structuren zorgen vaak voor mooie,
afwisselende vegetaties. Maar als je goed kijkt, dan
zijn er op veel plaatsen duidelijke sporen te zien van
menselijke ingrepen die de schorvorming mogelijk
maakten of stimuleerden. Er zijn ook sporen die
duiden op het gebruik van schorren.
ENGELS SLIJKGRAS
De huidige schorren in Zeeland zijn vrijwel allemaal
ontstaan met Engels slijkgras als pioniersoort. Deze
plant is rond 1930 vanuit Engeland ingevoerd om
de schorvorming op gang te krijgen, voor nieuwe
landbouwgrond. Door de vele inpolderingen sinds
circa 1200 was er begin twintigste eeuw vrijwel geen
plaats meer voor spontane schorvorming. Engels
slijkgras kon echter veel lager op het bij laagwater
drooggevallen slik groeien en bood daarmee nieuwe
kansen. De eerste aanplant was in het Zuid-Sloe in
1928. Dat was zó succesvol, dat de planten al gauw
overal in Zuidwest-Nederland werden toegepast. Zelfs
kort na het sluiten van de Grevelingendam in 1965
werd er op de Plaat van Oude Tonge nog slijkgras
aangeplant. Zonder Engels slijkgras zouden we nu
misschien maar hooguit 20-30% van het huidige
oppervlak aan schor hebben.
RIJSHOUTEN DAMMETJES
Een andere methode om schorvoming te stimuleren
was het met kleine rijshouten dammen omsluiten
van vakken op de hoogste delen van het slik. Door
naar en in die vakken smalle ondiepe sloten te
graven kon het zeewater er goed in- en uitstromen.
Dankzij die dammetjes bezonken het slib en zand
er goed. Vanwege het ophogen van de bodem
konden de pionierschorplanten er zich vestigen.
Deze zogenoemde Sleeswijk-Holstein-methode
is vooral in de Waddenzee langs de Groningse en
Friese kust toegepast. Daar noemde men dat vroeger
landaanwinningswerken en nu kwelderwerken. Heel
lokaal is die methode ook in Zeeland toegepast,
namelijk in het Zuid-Sloe. Vanaf de Sloedam tot aan
de Kaloot en Fort Rammekens lag een uitgebreid
netwerk van deze landaanwinningsvakken. Nu nog
zijn de laatste resten van zulke dammetjes voor het
schorretje in de Sloehaven te zien.
SCHORSLOTEN
Al lang was bekend dat het graven van slootjes
de opslibbing van een schor kon bevorderen. De
uitgegraven modder gooide men op het schor, zodat
al wat ophoging plaatsvond. Door de ontwatering
bleef het met het vloedwater aangevoerde sediment
beter op het schor liggen. Op veel van de Zeeuwse
schorren zijn deze slootjes nog steeds te herkennen.
Omdat ze al decennia niet meer zijn onderhouden,
zijn deze oorspronkelijk rechte slootjes geleidelijk aan
een beetje gaan kronkelen. Mooie voorbeelden zijn
te zien op het Schor van Sint-Annaland en langs de
noordoostkant van Sint-Philipsland.
KLEIWINNING
Naast het stimuleren van schorvorming zorgde de
mens ook voor afbraak, namelijk door kleiwinning
voordijkonderhoud en dijkherstel. In feite
gebeurde dit al vanaf de eerste inpolderingen. De
daarvoor vereiste dijken werden immers onder
andere aangelegd met klei van de schorren. Ook
voor dijkonderhoud haalde men vaak klei en
"Op veel plaatsen zijn duidelijk sporen
van menselijk gebruik te zien."
graszoden uit het schor. In het Schor van Waarde
waren tot recent nog restanten te vinden van een
aanlegsteigertje waar klei en zoden vanuit dat schor
voor dijkonderhoud afgevoerd werden. Na de ramp
in 1953 is er op grote schaal schorklei gewonnen voor
dijkherstel. Vaak ging dat gepaard met de aanleg van
dammetjes, waardoor er redelijk getij-onafhankelijk
gewerkt kon worden. Soms zijn zelfs treintjes ingezet
om de klei vanaf het schor naar de dijk te vervoeren,
zoals dat ook bij de kleiwinning in de uiterwaarden
gebeurde. Deze dammetjes zijn nog op veel schorren
te herkennen, bijvoorbeeld bij Sint-Annaland,
Waarde en Ellewoutsdijk. Op het Schor van Viane
in de Oosterschelde won men klei in aparte, niet
afgedamde putten, die nog steeds goed te herkennen
zijn. Daarnaast is op sommige schorren ook turf
gewonnen; in Saeftinge zelfs tot in de jaren vijftig van
de afgelopen eeuw.
BEWEIDING
Een laatste vorm van menselijke invloed op de
schorren is beweiding, vanouds vooral met schapen
in bewaakte kuddes. Soms legden de herders
speciaal een vluchtberg met een drinkput op het
schor aan, zoals de hollestelle - de Bruinisser Stelberg
- op Sint-Philipsland. Ook bouwde men wel eens
schaapskooien of bruggen, zoals in Saeftinghe.
Restanten van de beweiding zijn ook de zogenoemde
schapendammetjes: aarden dammetjes die herders
her en der aanlegden om weidegronden op de
schorren te ontsluiten. Niet alleen deze constructies
beïnvloedden het landschap. Het grazende vee had
en heeft grote invloed op de vegetatie. Zelfs decennia
na beëindigen van de beweiding is dit soms nog terug
te zien in de begroeiing. Een mooi voorbeeld daarvan
-
- - --
is de bijzondere aanwezigheid van Engels gras op de
westzijde van het schor van Sint-Philipsland.
Het zal duidelijk zijn dat de gedachte dat onze
Zeeuwse schorren ongerept zijn niet helemaal -
helemaal niet eigenlijk - klopt. De mens heeft er
altijd grote invloed op gehad. Maar deze was veelal
bijsturend op de natuurlijke processen van aan- en
opslibbing. Omdat de flora en fauna in zeer hoge
mate wel hun natuurlijke gang konden gaan, is de
algemene indruk er toch één van 'oernatuur'op zijn
mooist.
Drs. DJ. de Jong is gepensioneerd estuarien ecoloog van
Rijkswaterstaat
De laatste palen van
het haventje in het
Schor van Waarde.
LANDSCHAP
Het dammetje op
Schor Zuidgors bij
Ellewoutsdijk is nog
duidelijk te zien.
k:-ï-v- - - - -
'jfj
T
Restanten van de
landaanwinningvakken
voor het schor in de
Sloehaven.
ZEEUWS-11
-LANDSCHAP