kloosters trokken herders met hun kudden door het
uitgestrekte schorgebied om de schapen te weiden.
Die pioniers hadden hun onderkomen en dat van
hun vee op lage, zelf opgeworpen heuveltjes, de
zogenaamde stellen. Voor zoet drinkwater waren
mens en dier aangewezen op hemelwater, dat werd
opgevangen in omwalde drinkpoelen, die bekend
stonden (en staan) als hollestellen. In de Yerseke Moer
zijn nog fraaie (holle)stellen te vinden.
Oeverwallen, kreekruggen en akkertjes
Door het geleidelijk minder worden van de zee
invloed werd permanente bewoning en intensiever
gebruik van het land mogelijk. Veel getijdenkreken
slibden dicht en vormden dan samen met de
flankerende oeverwallen een zogenaamde kreekrug.
Oeverwallen zijn een soort natuurlijke dijkjes die langs
getijdenkreken ontstaan, doordat daar veel zand
en slib wordt afgezet. In de Moer zijn enkele oude
getijdenkreekjes te vinden die niet dichtgeslibd zijn
en daar zijn de oeverwallen vaak nog mooi zichtbaar.
Dat is ook het geval langs de wegen die in een oude
kreekbedding zijn aangelegd. Langs die wegen liggen,
met name in de binnenbochten, vaak smalle akkertjes
die duidelijk hoger liggen dan de aangrenzende
weilanden. Die zijn niet alleen van historische waarde,
maar ze herbergen ook bijzondere planten, omdat
er destijds door het vloedwater veel schelpen zijn
afgezet. Die zorgen voor een kalkrijke bodem met de
bijbehorende bijzondere akkerkruiden.
Moernering
Er zijn weilanden met grote hoogteverschillen waar
je geen enkel patroon in kunt ontdekken. Ga je daar
met een grondboor aan de slag, dan blijkt dat op de
ene plek de veenlaag nog grotendeels intact is, terwijl
die elders juist is weggegraven, soms tot op flinke
diepte. Hier heeft de zogenaamde'wilde moernering'
plaatsgevonden. Er is in het wilde weg veen uit de
bodem gehaald, om te gebruiken als grondstof voor
de Middeleeuwse zoutwinning. Dat gebeurde nadat
de bedekkende kleilaag opzij gezet was. Soms werd
die klei weer teruggestort, maar in veel gevallen ook
niet. Weliswaar was het een lucratieve nering, maar die
leidde op grote schaal tot landbederf. Het vergraven
gebied was niet langer geschikt voor landbouw en
het gevaar van ondermijning van de zeedijken was
bepaald niet denkbeeldig. Wilde moernering werd dan
ook al spoedig verboden, om plaats te maken voor een
meer gereglementeerde aanpak.
Op veel plaatsen in de Yerseke Moer zie je weilanden
die door een dicht stelsel van greppeltjes verdeeld
zijn in allemaal rechthoekige eilandjes. Gemiddeld
hebben die eilandjes een oppervlakte van drie bij
vijftien meter, waarbij er overigens veel afwijkende
maten en verhoudingen voorkomen. In dit landschap
van kleine eilandjes heeft systematische moernering
plaatsgevonden volgens het'blokpatroon'. De eilandjes
geven de plek aan van de kuilen waar het veen
ontgraven is. De greppels ertussen waren vroeger
juist de hoger gelegen legakkertjes (waar de gestoken
turven gestapeld werden) of scheidingskaden. Er is
sprake van een omgekeerd reliëf. Nadat de moernering
van een perceel was uitgevoerd, werd het perceel
namelijk keurig geëgaliseerd. Daar waar het veen nog
in de bodem zat was er in de loop der eeuwen echter
sprake van sterke inklinking van de bodem, terwijl de
bodem elders op gelijk niveau bleef.
Zo ontstond een wijdverbreid patroon dat zich ook
in de plantengroei weerspiegelt. In de greppels
groeien zoutplanten als zeekraal, schorrenkruid
en schijnspurrie, terwijl op de'eilandjes'gewone
weidegrassen, doorspekt met brakke kruiden als
aardbeiklaveren behaarde boterbloem domineren.
Naast de blokmoernering is er in het gebied in
zeldzame gevallen sprake van strokenmoernering
geweest. Daarbij wisselen langgerekte veenputten
van vele tientallen meters lengte af met even lange
Slingerende,
voormalige
getijdenkreek.
legakkers. De breedte van zowel legakkers als
slenken is vaak niet meer dan anderhalve meter.
Verondersteld wordt dat hier veenwinning onder natte
omstandigheden heeft plaatsgevonden.
Met deze korte schets is natuurlijk niet het complete
reliëf van een afwisselend gebied als de Yerseke Moer
in kaart gebracht. Maar de meest voorkomende
historische sporen zijn hiermee genoemd. Wie het
gebied bezoekt of alleen de luchtfoto bestudeert,
herkent vast een heleboel van wat hier beschreven is.
C. Jacobusse is hoofd ecologie en kwaliteitszorg van
stichtingHet Zeeuwse- Landschap
-LANDSCHAP