In Nederland leven zo'n zevenhonderd soorten spinnen, waarvan er ongeveer tweehonderd tot de dwerg- en hangmatspinnen behoren. Dat zijn kleine soorten die moeilijk te determineren zijn en die de meeste spinnenliefhebbers daarom negeren. Spinnenliefhebbers? Ja, die zijn er wel degelijk, al zijn er ook mensen met een grote angst voor spinnen. Arachnofobie, zoals spinnenangst officieel heet, is wijdverbreid. Maar ongeacht of je liefhebber of spinnenhater bent, er valt een hoop over spinnen te leren. Wespspin. (C. Jacobusse) Spinnen hebben drie of vier paar ogen en acht poten, net als hooiwagens, teken en mijten. Ze onderscheiden zich van alle andere dieren met hun spintepels, die de spindraden produceren. Dat rag heeft verschillende functies. Voor jonge spinnetjes dient het om zich te verspreiden via het zogenaamde 'ballooning': losse spindraden doen dienst als een soort parachute. Kleine, jonge spinnetjes kunnen zich door de wind over grote afstand verplaatsen. Zo kunnen ze nieuwe en ver weg gelegen leefgebieden koloniseren. Webben De bekendste toepassing van spindraden is natuurlijk om een web te maken. Die webben zijn zo verschillend en gevarieerd als de spinnen zelf. Het bekendst is het type dat als een moeilijk zichtbaar vangnet verticaal in de lucht hangt. Het is aan de zijkanten en (soms) de bovenkant bevestigd aan takjes, stengels en ook aan voorwerpen als schuttingen, muren en auto's. Andere spinnen maken een buisvormig web in natuurlijke of kunstmatige holten. Speciaal in Zeeland kun je in oude muren nogal eens het buisnet van de kerkzesoog vinden. Dat is een grote, zwarte spin, die diep verborgen achterin zijn buisvormige web zit te wachten op een prooi. Met een stengel of takje kun je de kerkzesoog naar buiten lokken, maar pas op! Ze kunnen gevoelig bijten en de beet is zo pijnlijk als een wespensteek. Dat bijten is overigens heel uitzonderlijk. Spinnenkaken zijn meestal niet sterk genoeg om door de menselijke huid te dringen. Van spinnen valt in het algemeen dan ook niets te vrezen. Webben kunnen heel groot zijn. Merkwaardig genoeg zijn de grootste in onze omgeving juist afkomstig van hangmatspinnetjes, die tot de kleinste vertegenwoordigers van de familie behoren. Deze kunnen massaal voorkomen en weven dan een enorm netwerk van webben. Zelf hangt de spin onder zijn hangmat; als een prooi zich aandient, komt hij bliksemsnel tevoorschijn. Niet alle spinnen maken een web. Springspinnen, zoals de rond huizen en erven voorkomende marpissa's, bespringen hun prooi vanuit een hinderlaag. Sommige spinnen kunnen ook hun prooi achtervolgen. Nieuwkomer: wespspin De klimaatverandering wijzigt ook de spinnenfauna. Zo is er de laatste jaren een opvallende nieuwkomer: de wesp- of tijgerspin. Die namen verwijzen naar het geel-zwart getekende lichaam van het vrouwtje. Door deze kleuren en de lichaamsgrootte tot ruim 15 millimeter valt deze spin erg op. De mannetjes zijn hooguit eenderde zo groot en minder opvallend gekleurd. Vaak zijn ze vlakbij het web van het vrouwtje wel te vinden, maar worden ze veelal over het hoofd gezien. Dat laatste geldt trouwens voor veel spinnen, maar er is een aantal soorten dat vrijwel altijd in en om het huis te vinden is. Alle reden dus om lezers van Zeeuwslandschap uitte nodigen voor een nadere kennismaking. Gewone kruisspin De opvallendste spin in de tuin is wel de kruisspin. Vooral de vrouwtjes worden in de nazomer fors, tot wel 17 mm en met een dik lijf. De enorme webben, met soms meterslange spandraden, zijn in de ochtendnevel met talrijke dauwdruppeltjes fotogeniek, maar kunnen ook hinderlijk in de weg hangen. Wie geluk en geduld heeft, kan het spectaculaire paringsritueel zien. Een mannetje maakt eerst een draad vast aan het web van het vrouwtje. Daarop maakt hij ritmische trillingen, een soort baltsgedrag. Heel voorzichtig komt meneer dichterbij. Is mevrouw nog niet in de stemming, dan waagt hij een nieuwe poging. Daarbij riskeert hij zijn leven, want de grotere dame kan hem ook bliksemsnel bespringen en opeten! Uit de eitjes komt in mei van het volgende jaar een grote groep minispinnetjes, die tot na de tweede vervelling bij elkaar blijven. Ze zitten vaak op een grote hoop in het nest, maar bij verstoring'spatten'ze razendsnel uit elkaar. Grote trilspin Daar hangt hij dan, in een donker bovenhoekje van de bijkeuken, met zijn kleine lichaam en uitzonderlijk lange poten. Als je te dichtbij komt, begint hij ineens flink te trillen, in een poging je af te schrikken. Op de zolder hangen er enkele ondersteboven bij elkaar in warrige webben. Deze fragiele beesten zijn in staat veel grotere en krachtiger prooien te verschalken. Wanneer zo'n joekel van een huisspin in de buurt komt, werpt de trilspin er bliksemsnel taaie kleefdraden overheen, zodat de prooi zich niet meer kan bewegen. Dan bijt de trilspin een gaatje in de huisspin, waarin ze haar spijsverteringssappen spuit. Smakelijk eten Zebraspin De zebraspin is in veel opzichten een tegenpool van de trilspin. Waar de laatste een onopvallend grijzig uiterlijk heeft en zich meestal behoedzaam voortbeweegt, is de zebraspin met zijn contrastrijke, zwart-witte uiterlijk en actieve gedrag juist zeer nadrukkelijk aanwezig. Op een zonnige buitenmuur zijn ze voortdurend aan het rondrennen, even rondkijken en dan, hop, met een sprongetje weer verder. Als je een vinger dichtbij houdt, durven ze daar zelfs op te springen. Met de kolossale ogen die voor op de kop staan, kan de zebraspin heel scherp zien. Ze besluipen allerlei prooien en bespringen die van een flinke afstand. Het diertje kan dan wel vijfentwintig keer zijn lichaamslengte verspringen. L. Calle is medewerker ecologie en C. Jacobusse is senior projectleider van stichting Het Zeeuwse Landschap ZEEUWS-9- LANDSCHAP Gewone kruisspin. (C. Jacobusse) Grote trilspin. (L. Calle) Schorsmarpissa. (C. Jacobusse) Zebraspin. (G. Jacobusse)

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 2020 | | pagina 5