KRUIDENGENEESKUNDE HEEFT OUDE PAPIEREN
Veel planten die gewoon in de berm langs de weg groeien waren bij onze voorouders
in gebruik als probaat middel tegen ziekten en kwalen. In de kruidengeneeskunde
worden ze nog steeds gebruikt; bijvoorbeeld smeerwortel (Symphytum) en valkruid
(Arnica) voor de bereiding van zalf, valeriaan als kalmerend middel en een extract
uit meidoornbessen voor het bestrijden van hoge bloeddruk. Het zijn maar enkele
voorbeelden uit een lange reeks van toepassingen die wilde planten in het verleden
hadden. Tijd voor een medische verkenningstocht in onze wilde flora.
Door Chiel Jacobusse
Echt lepelblad
levensreddend
middel tegen
scheurbuik
Zeelieden in de Gouden Eeuw maakten met hun
zeilschepen maanden - of zelfs jarenlange reizen
en één van de grootste problemen aan boord was
het optreden van 'scheurbuik' Het was een ziekte
die onder meer bloedend tandvlees, inwendige
bloedingen en slappe ledematen veroorzaakte.
Scheurbuik is een volkse vertaling van het Latijnse
woord scorbutus, waaronder de ziekte bekend was.
Als geneesmiddel was onder meer lepelblad in
gebruik; een wilde plant die vermengd werd met
jenever wat inderdaad heilzaam uitpakte. Wat men
in eerste instantie niet wist, was het feit dat een
langdurig tekort aan vitamine C de oorzaak van
scheurbuik was. De rijkdom aan vitamine C in de
lepelblad-planten was juist daarom geschikt voor de
genezing. Later werden ook citrusvruchten en nog
later - vanwege de lange houdbaarheid - zuurkool
aangewend. De keuze voor lepelblad was overigens
heel logisch. Planten van dit geslacht komen langs
de kusten van alle wereldzeeën voor!
Kruiden in de oudheid
De geneeskracht van planten heeft nog veel
oudere papieren. In de oudheid waren kruiden en
plantenextracten het enige wat de geneesheer ten
dienste stond om zijn patiënt te behandelen. Vele
tientallen planten hebben de Latijnse soortnaam
officinalis of officinale (geneeskrachtig). Dat
geldt behalve voor lepelblad onder andere voor
heemst, hondstong, paardenbloem, smeerwortel,
ZEEUWS-12-LANDSCHAP