Ij 0 y i j i m een h -■=•. i v t? m e t e r 1 e. n y e b 1 :-~j e i w i j z e is 1=1 n
ingewikkelde, van meerdere zijtakken voorziene,
lichtbruine kluwen van aartjes. Het Zeepeduin is
de enige andere groeip>laats in Zeeland. In de
rest van Nederland., waaronder in Noordwest
Overijssel, is het een plant van het
ver 1 and i ngsm i1i euOmdat de Rietput nooit open
water heeft gekend is het milieu van de Zeeuwse
groeiplaats niet helemaal te vergelijken. De
soortensamenstelling met o.a. Padderus en
Duinriet laat zien, dat de Rietput meer verwant
is aan de natte duinvalleien.
Behalve een be g r oe iing van
kruiden vinden we er ook
struiken. In de meeste
g e v/ a 1 1 e n betref t h e t
G r a u we Uiig, ma a r er s t a a t
ook L i gusterHe i doorn
V1i er en Kru i pw i1g
Hogelijk is de Grauwe Uiig
opslag van gr iendhout-
ku 11uu.r van vroeger Op de
plaats waar deze wilgen te
vinden zijn, is nog
du i d.e 1 i j k het p 1 an t patroon
m e t e u e n w i j d i g a a n el k. a a r
gelegen greppels
zichtbaar. Het vormt het biotoop wan allerlei
zangvogels, waaronder Grasmus en Spotvogel, ^.e
qeven door hun onregelmatige verspreiding heu
gebied een natuurlijk en een landschappelijk
-fy00 i karakter. Daarnaast zijn de^e struiken uok
entomologisch van belang. Het reliëfrijke
rietland'tussen de struiken vormt het biotuop
van de Bruine kiekendief. Om deze broedvogel te
behouden, is het gewenst om drust in h^t
broedseizoen te blijven garanderen.
Het beheer zoals dat tot nu toe^gevolgd^is, kan
het best beschreven worden met 'niets deen
Daarnaast is er een langzame maar gestage
vervuiling door rekreanten die het terrein af en
toe betreden
Het braamstruweel dreigt langzaam grotere delen
van het terrein te overwoekeren, zodat de re.st
s
van de plantensoorten letterlijk het veld. moet
ruimen. De rest van de nog overgebleven delen
wordt daarom relatief meer betreden. Planten die
gevoeliger zijn voor betreding zullen d.u.s ook.
verdwijnen of zijn wellicht al verdwenen. De
hoger gelegen open stukken hebben een begroeiing
met o.a. Duinriet, Kweek, Fioringras en
Rietgras. Deze grassen zijn bezig een mat te
vormen van wortelstokken en dood planten-
materiaal van een voorgaande groeiperiode.
Dit proces wordt ook wel vervilting genoemd.
Deze vervi1 te grasmat zorgt ervoor, dat zaad van
andere plantensoorten de bodem moeilijker kan
bereiken. Daarnaast krijgen kiemplanten vanwege
de wortelstokken en de dikte van de mat
onvoldoende ruimte om te groeien. Vaak kunnen ze
de konkurrentie dan niet meer aan en verdwijnt
de soort.
Om deze ontwikkeling te keren wordt bekeken
welke beheerswijze de beste is voor de
afzonderlijke onderdelen van het terrein. Het
weghalen van de vervi1 te mat d.m.v. maaien kan
een uitkomst zijn. Daarnaast zorgt maaien en
afvoeren er voor dat het terrein verschraald
wordt. Planten als Brandnetel en Harig
wilgenroosje groeien welig omdat veel
voedingsstoffen in het terrein zijn gekomen,
niet op de laatste plaats vanwege de
ak t i v/ i te i ten van de rekreanten. I'Iet het afvoeren
zal ook een deel van deze voedingsstoffen die
door de plant zijn opgenomen, weer worden
verwijderd. De rssds nu aanwezige soorten laten
vermoeden, dat er mogelijkheden zijn om d.m.v/.
een gericht beheer de soortenrijkdom op peil te
houden of wellicht te vergroten.
Namens de planten- en beheerswerkgroep
v/an de KNNV afd. Bevel and,
Maurice Jansen
16