geen maa i t i jdst i p te vinden is, dat voor alle
soorten gunstig is. Als men maait op eeri
moment dat er veel vlinders vliegen dan
verliezen deze vlinders hun nectarbronnen
Ook verdwijnen door het maaien de
uaardplanten zodat de vlinders nauwelijks hun
eieren kunnen leggen. Later of eerder maaien
lijkt beter maar dan zitten er veel eieren,
rupsen of poppen in de vegetatie. Deze worden
met het maaisel afgevoerd. Doordat in een
bloemrijk grasland niet één vlindersoort
voorkomt maar vele verschillende, zijn er op
elk moment eieren.
Enige methode
De enige methode om de verschillende soorten
een kans te geven is het gefaseerd maaien van
de vegetatie. Hierbij wordt dan ieder jaar
een ander deel van het terrein gemaaid. Dit
gedeelte moet minstens een vijfde van de
totale vegetatie zijn.
Bij het gefaseerd maaien is enerzijds een
variatie mogelijk waarbij een gedeelte van de
vegetatie slechts om de twee tot zes jaar
gemaaid wordt. Dit wordt ook wel met de term
ruigtebeheer aangeduid.
Anderzijds kan een variatie in ruimte worden
toegepast, waarbij kleine gedeelten blijven
staan en het overgrote deel ieder jaar wordt
gemaaid. Als het terrein een vrij hoge
produktie heeft of aan bos, houtwallen of
heggen grenst kan het best de rand blijven
staan. Dat biedt tevens de mogelijkheid om
structuurrijke randen en zomen tot
ontwikkeling te laten komen. Hier kunnen
naast de vlinders van het grasland en ruigte
ook vlinders leven die aangepast zijn aan
22
bosranden- en zomen. Voor eieren, rupsen en
poppen die in overjarig gras een
overwinteringsplaats hebben, is het absoluut
noodzakelijk dat een gedeelte van de
kruidlaag blijft staan.
Gefaseerd maaien geeft de beste resultaten in
vegetaties die al enigszins verschraald zijn.
Uanneer men voedselrijke vegetaties om de
twee jaar maait, gaan de grassen nog sterker
overheersen. In dergelijke situaties kan men
daarom beter verscheidene jaren 2-3 keer per
jaar maaien en afvoeren en daarna omschakelen
naar een gefaseerd maaibeheer.
Dijken
Zeeland kent een grote lengte/oppervlakte aan
dijken. De dijken verenigen voor de fauna
twee belangrijke elementen.
Enerzijds als leefgebied, anderzijds als
verspreidingsbaan voor planten en dieren.
Het verbeteren van de soortenrijkdom voor
dieren op de dijken, kan worden bereikt door
het bewerkstelligen van een situatie, waarbij
naast een schrale, korte vegetatie ook zoom
mantel en bosvegetaties voorkomen, bij
voorkeur in geleidelijke overgangen, in
mozaïekpatronen, zowel op natte als op droge
plaatsen. De verscheidenheid aan soorten van
het hierboven geschetste vegetatiebeeld is
aanmerkelijk groter dan het totaal van de
afzonderlijke delen. De noodzakelijkheid van
het combineren van verschillende
vegetatietypen op korte afstand van elkaar
kan aan een aantal vlindersoorten worden
gedemonstreerd
Zo legt een dagvlinder als het Landkaartje de
eieren op de Grote brandnetel in de directe
23