Bovendien maakt de boom een hele reeks
afbraakstadia door voordat hij tot
onherkenbare humus is vergaan. Elke
combinatie van -factoren hee-ft een andere
biotoop tot resultaat, waar bepaalde
soorten ongewervelden zich thuis voelen.
Het aantal soorten dat speciaal gebonden is
aan dode en verrottende bomen is zeer
groot. Naarmate een boom verder vergaat,
gaan de dieren die zich erin en erop
bevinden, meer gelijken op de -fauna, maar
nog lang blijft de concentratie aan
individuen en soorten groter dan in een
gelijke hoeveelheid bosbodem. Dat dode
bomen ook een heel belangrijk biotoop
vormen voor lagere planten (mossen en meer
nog levermossen en paddestoelen) behoeft
verder geen betoog. Het belang van de
paddestoelen voor de ongewervelden—fauna
werd al eerder aangeduid.
Dode, vrijstaande bomen zijn zeer waardevol
als nestelplaats voor veel warmteminnende
insekten. Vooral vliesvleugeligen nestelen
zich graag in oude gangen van houtborende
kevers.
Zij profiteren van het feit dat de boom
vrijstaand en zonder blad— door de zon
sterk wordt verwarmd, terwijl nattigheid er
nauwelijks in kan doordringen.
Een half—natuurlijk, maar vooral voor veel
vliesvleugeligen heel bruikbaar alternatief
voor dode vrijstaande bomen zijn
hekpaaltjes, uiteraard vooral als ze oud en
gescheurd zijn en natuurlijk mits ze niet
gecreosoteerd zijn. Speciale waarde moet
bij dode en zieke bomen worden toegekend
aan loszittende schors. Hierachter bevindt
S
zich een spletenmilieu dat een
schuilplaats en/of woonplaats biedt aan
zeer veel dieren, zoals het hazestaartje:
een merkwaardige, bij ons zeldzame
miljoenpoot. Veel dieren overwinteren in
diepe schorsspleten en achter schors.
De hoLitmolm onderin boomholten, al dan
niet bewoond door vogels of vleermuizen,
herbergt een gespecialiseerde fauna van
vliegenlarven en kevers. Sommige soorten
zijn aangewezen op de mest van de
hoofdbewoner. Papierwespen, vooral de
zeldzame hoornaar, nestelen graag in holle
bomen.