Wezel, hermelijn en bunzing
In Nederland komen drie inheemse soorten kleine marters voor: de
wezel, hermelijn en bunzing. Wezel en hermelijn lijken sterk op
elkaar. Alleen in het winterseizoen zijn ze in het veld goed van
elkaar te onderscheiden, omdat de hermelijn een witte wintervacht
kan krijgen en de wezel niet. Over het algemeen is de hermelijn
groter, heeft een langere staart met een zwarte punt en de schei
dinglij n tussen de bruine rug en witte onderbuik loopt bij de wezel
kronkelig en bij de hermelijn recht. De bunzing is een stuk groter
dan de vorige twee en is ook donkerder. Hij heeft een zogenaamd
gezichtsmasker: oorranden, wenkbrauwen en snuit zijn vuilwit.
Leefwijze
Kleine marters zijn roofdieren en door hun slanke bouw en lenig
heid kunnen ze hun prooidieren tot in hun holletjes volgen. Bij het
zoeken naar voedsel gebruiken ze vooral hun neus maar zijn ook
gespitst op geluiden van piepende en ritselende muizen. Kleine
marters houden van dekking en verbergen zich graag tussen hoge
vegetatie en mijden kale, open ruimten zoals weilanden met kort
gras. Ze volgen dan liever een ruige slootkant of een houtwal.
Overhoekjes, dichte oeverbegroeiingen, ongemaaide wegbermen,
bosjes met rijke ondergroei en braakliggend land zijn de belangrijk
ste fourageergebieden.
De wezel eet bijna alleen maar muizen (veld- en aardmuizen). De
hermelijn vangt naast muizen ook ratten, woelratten en konijnen.
Het voedsel van de bunzing is nog gevarieerder: hij vangt naast
kikkers en padden ook veel ratten, (jonge) muskusratten en konij
nen, en eet ook doodgevonden dieren. Als ze de kans krijgen eten
alle kleine marters ook vogels en eieren.
4
Bedreigingen
Maar ook zelf zijn wezel, hermelijn en bunzing niet veilig. Hun
natuurlijke vijanden als katten, vossen, roofvogels en uilen zorgen
ervoor dat de marters zich elk moment moeten kunnen verbergen.
Elk dier beschikt in zijn leefgebied (wezel enkele ha.; hermelijn 25
en bunzing minstens 80 ha. groot) over een aantal schuilplaatsen.
Ze graven nooit zelf een hol, maar maken gebruik van bestaande
gaten en holten zoals mollennesten, ratteholen, ^drainagepijpen,
houtstapels en -rillen, takkenhopen, opgestapeld puin, holle bomen,
schuurtjes, stapels hooi en strobalen en alle mogelijke schuilplaat
sen die bijvoorbeeld een boerenerf kan bieden.
Ook op andere manieren worden de kleine marters bedreigd. Veel
leefgebieden worden doorsneden door asfaltwegen en daarop
eindigt het leven van veel kleine marters. Nederland is bovendien
te netjes geworden. Tegenwoordig komen op de akkers en weilan
den zelf nauwelijks muizen voor; alleen langs de randen of op
braakliggende percelen zijn ze nog te vinden.
Veel rietkragen, windsingels, slootkanten en beplantingen worden
rigoureus gemaaid of gesnoeid. Vaak wordt het materiaal ook nog
afgevoerd. Door dit intensieve beheer ontstaat een kaal en opge
ruimd landschap zonder de zo noodzakelijke dekking en schuil
plaatsen voor kleine marters.
Ten slotte worden kleine marters nog steeds bestreden. Ze sneuve
len in (mollen)klemmen en vallen. Ook worden ze nog doodgesla
gen vanwege hun vermeende schadelijkheid. Gelukkig zijn wezel,
bunzing en hermelijn nu wettelijk beschermd en alleen op het
eigen erf mogen ze nog worden bestreden.
De Boom In 2-96
De Boom In 2-96