Schuilhopen Bij landschapsonderhoud gaat vaak veel schuilgelegenheid verloren. Door maaien, kappen, snoeien en hooien en afvoeren van het materiaal kan een kaal, aangeharkt landschap ontstaan. Wanneer het vrijgekomen materiaal in hopen wordt verwerkt, levert dat schuilgelegenheid op, zonder dat het extra geld kost. Als beheerders van natuur en landschap kunnen we zo op verschillende manieren rekening houden met de kleine marters. Bij het maken van een goede hoop komt nog heel wat kijken. Allereerst moet de marter de schuilplaats veilig kunnen bereiken. Laat de hoop dus aansluiten op plaatsen die dekking geven zoals ruigten, rietkragen, erven, greppels, slootkanten, bosranden, mei doornhagen en houtsingels. Vervolgens moet de marter warm en droog kunnen slapen. Zoek een droge plaats om te voorkomen dat de hoop vocht opzuigt, en dus ongeschikt wordt. Op vochtige plaatsen kun je met stammetjes en takken een verhoging maken, Zo maak je een droog vloertje. Een hoop mag natuurlijk niet opgericht worden op plaatsen waar al wat anders valt te beleven, zoals een plek met orchideeën of naast een perceel met veel broe dende weidevogels. Maak de hoop zo gevarieerd mogelijk. Een hoop van alleen gras of riet zakt in en wordt dan erg vast. In de ideale hoop bestaat de kern uit grof hout. Zaag de stammen en de dikke takken in stuk ken van ruim een meter en stapel ze op (zie tekening 1). Tussen de kieren en holten vinden de marters altijd een geschikte slaapplaats. Vervolgens steek je kleinere takken en twijgen tussen het grove hout. Zo isoleer je de kern. Daarover gooi je een dikke laag riet, gras, hooi of ander plantaardig afval. Dit maaisel isoleert en voor komt inregenen. Omdat deze dakbedekking snel verteert kun je er bij elke maaibeurt een nieuwe lading maaisel opgooien. Is er alleen hout voorhanden (bij het wilgen knotten bijvoorbeeld), dan volstaat het om de hoop zo dicht mogelijk te maken met behulp van takjes en twijgjes. Op plekken met alleen hooi of riet is het nodig om grof hout aan te voeren voor een stevige kern. De hoop moet minimaal 2,5 bij 1,5 m. meten en minstens een meter hoog zijn. 6 D E D E A l E tekening 1 Hoeveel hopen je maakt hangt af van het landschap en van de hoeveelheid beschikbaar materiaal, in principe geldt: hoe groter (en gevarieerder) de hoop hoe beter. Grote hopen geven meer schuilge legenheid en kunnen jaren mee. Liever drie grote hopen dan tien kleintjes. Het is mooi als de onderlinge afstand niet meer dan honderd tot honderdvijftig meter bedraagt. Marterkasten Marterkasten zijn houten kistjes met een dubbele bodem die zorgen voor een warme en tochtvrije schuilplaats. Hoewel ze erg kunstma tig zijn kunnen ze in kale gebieden een functie vervullen. Boven dien leert de ervaring dat sommige terreineigenaren takkenhopen en andere natuurlijke maatregelen rommelig vinden, maar wel toestemming geven voor het plaatsen van een marterkast (zie bouwtekening 2). 7 De Boom In 2-96 De Boom In 2-96 lrWj;U' De kern beslaat uil gestapelde stammen en dikke takken. Vervolgens 10 dicht mogelijk insleken met takken en twijgen. Hoe dichter de hoop wordt ingestoken des te beter is hij geïsoleerd en des te langer zal hij blijven liggen. Over de kern heen een dikke laag riet, hooi ol gras. die regelmatig vernieuwd mag worden. Dit zijn geschikte plaatsen om een hoop aan te leggen, aansluitend op de bestaande vegetatie.

Tijdschriftenbank Zeeland

Landschapsbeheer Zeeland - de Boom in | 1996 | | pagina 5