Meidoornhagen en knotbomen het onderhoud omstreeks 1930 in het land van Cadzand De boom in 3-2000 door Sjaak Herman, winnaar gouden jirizaag 2000 Al jaren vlaste ik op een gelegenheid om een oude landarbeider te vragen hoe het onderhoud aan meidoornhagen en knotbomen vroeger gedaan werd. Onlangs kreeg ik die kans, en dat leverde interessante gegevens op! De meeste landschapselementen heb ben regelmatig onderhoud nodig, wi' men ze in goede staat houden, of ze nu functioneel zijn of niet. Tot kort na de tweede wereldoorlog waren land schapelementen nog zowel functioneel als economisch van belang, d.w.z. dat ze een onderdeel vormden van de be drijfsvoering op b.v. boerderijen. Een goed voorbeeld hiervan waren Olmen bomen; tot de tijd dat ze kaprijp waren dienden deze als windschut voor de gebouwen, om daarna verwerkt te worden tot werktuigen en gereed schappen. Bij voldoende aanbod wer den de bomen bij opbod verkocht aan timmerlui, wagen-, meubel- en molen makers. Een voorbeeld van een element dat alleen maar functioneel was, waren de meidoornhagen: het afkomend hout speelde daarbij een ondergeschikte rol. De hagen dienden, in de tijd dat het prikkeldraad nog niet uitgevonden was (in Amerika omstreeks 1850), als vee kering en ze boden een perfecte be schutting tegen wind, regen en zon. Wilden deze natuurlijke keringen hun taak goed vervullen, dan moesten ze regelmatig onderhouden worden. Hoe dit omstreeks 1930 gedaan werd, kun je alleen nog maar te weten komen door het zeer oude landarbeiders te vragen, maar die zijn met een lantaarn tje te zoeken! Diamanten echtpaar Al jaren vlaste ik op een gelegenheid, en ziet: op 2-2-2000 las ik in de PZC een artikel over het diamanten echt paar Van de Velde-Faes uit Aarden burg, waarvan de man jarenlang land arbeider bij 'Tjiw de Brune' in de Inde- riksepolder onder Oostburg geweest was en die -aldus het artikel- veel mei doornhagen gesnoeid had. De Brune had -zoals gebruikelijk in die tijd - van zijn areaal land ca. 1/6 deel aan wei land in gebruik: o.a. rond het erf, langs de Reep, en op de Marolleput in de Craenepolder. Dit was een unieke kans om er meer van te weten te komen: Gerard van de Velde uit Zuidzande gebeld - want die weet zowat alles over de oude landar beiders en hun werk op het eiland van Cadzand en hem gevraagd of hij de echtelieden kende: het bleken zijn ou ders te zijn! Op 15 maart werd door Gerard een bezoek voorbereid; het werd een aan genaam en leerzaam gesprek. Meidoornhagen In West Zeeuws-Vlaanderen werden meidoornhagen elke 5 jaar afgezet tot op een hoogte van ca. 1.00 m.; dit in tegenstelling tot b.v. op Zuid-Beveland, waar men ze volgens zeggen liet uit groeien, hetgeen ik toch wel betwijfel, aangezien dan de takken onderin af sterven waardoor openingen ontstaan*. Noot van de redactie: Is deze twijfel van Sjaak terecht? Misschien zijn er lezers die meer weten over hoe het onderhoud van. meidoornheggen op Zuid-Beveland vroeger gedaan werd. Trouwenswij zijn ook zeer benieuwd naar onderhoud van landschapselementen in andere delen van Zeeland, in vroeger tijden. Wie kan putten uit eigen ervaring of heeft zin om net als Sjaak oudere mensen hierover te interviewen? Wellicht levert dit weer een nieuw artikel op voor De Boom In. 16 De boom in 3-2000 Hier in de streek werden de hagen op het erf twee maal per jaar gesnoeid, waarschijnlijk uit netheidsoverweging en. Ondanks het regelmatige onderhoud ontstonden er toch nog wel gaten in de hagen, en die werden dan als volgt gedicht: stammetjes van 2-3 cm. dik werden aan de kant van het gat in de heg met een kapmes - het enige gereedschap dat voor het snoeien ge bruikt werd - vlak boven de grond van een holle inkeping voorzien. Hierdoor was het mogelijk de stammetjes te bui gen zonder ze te breken. Vervolgens werden ze naar elkaar toegebogen, en met wilgetenen (widouw wissen) en later met persdraad, vastgezet en met snoeihout verder opgevuld. Om minder last van scherpe doorns te hebben werden speciale wanten ge bruikt, zgn. Westers handschoenen, gemaakt van stug leer, die door de ar beiders zelf betaald moesten worden. Een hele uitgave voor die tijd gezien het bedrag van 10,- dat er voor neer geteld moest worden. Met dit zware, vervelende werk kon slechts 2,50 per dag extra verdiend worden! Het snoeien moest soms onder barre omstandigheden, b.v. als de hagen onder gesneeuwd waren, gebeuren en maar al te dikwijls tussen de middag, wanneer b.v. op de Marolleput gewerkt werd en bij Laban Jansen de verkleum de voeten gewarmd konden worden aan van te voren op de buzekachel opgewarmde plavuizen. Daarna moest het afkomende hout nog opgeruimd worden. Hierbij was nog een voordeeltje te behalen, als de boer tenminste het nog weinige bruikbare hout niet opeiste: meidoornmusters (lang ca. 1.00 m., doorsnee ca. 0,30 m.) met wat dik hout onderin (knip- pels), waren een welkome aanvulling op de houtvoorraad. Om de koeien te behoeden voor inge trapte doorns, werd zorgvuldig de rest opgereven en onder de haag verwerkt. Prikkeldraad begon in de jaren 1920 1930 ook hier al een rol te spelen: uit voorzorg werden aan de buitenkanten rond de hagen al vermaken geplaatst, waarbij toen ook al - in tegenstelling tot wat ik tot nog toe aannam, nl. dat er eigen hout gebruikt werd - 'perkoen- palen' (gecreosoteerde palen) gebruikt werden. Waar ik nog het meeste benieuwd naar was, is de vraag hoe men inder tijd zonder behulp van prikkeldraad, de beesten in een nieuwe wei bij elkaar hield, afgezien van het 'wachten' er van. Gerard en zijn vader wisten het me haarfijn te vertellen aan de hand van een voorbeeld: de weie van de Brune op de Marolleput was tot 1891 nog bouwland; in dat jaar werd de ak ker ingezaaid met haver en gras, mei doorns vanuit de omtrek werden verza meld en rondom ingeplant. Het eerste jaar werd de haver geoogst, waarna het gras kon doorgroeien. Het voorjaar daarop konden de beesten erop, met een koeiewachter, net zo lang tot de haag voldoende uitgegroeid was. Een andere mogelijkheid was dat er net zolang op het perceel geteeld werd tot de haag voldoende veekerend was, waarna pas gras ingezaaid werd. In de hagen kwamen, behalve mei doorns ook nog twee soorten bramen voor, waarvan de late en zoetste soort 'sukerbraom n' genoemd werden, en verder nog Essen, Sleedoorn, Vlier en Olmen; opgaande bomen kwamen praktisch niet voor. Bij de soorten vogels die in de hagen broedden, kwamen we niet verder dan de bekende merels, mussen en lijs ters; tijd om hier naar te kijken was er toen niet, er moest hard gewerkt wor den. Dergelijk werk werd alleen door de meest naarstige arbeiders gedaan! Troenken Van de gelegenheid werd ook gebruik gemaakt -nu het gesprek over de ha gen ten einde liep en de echtelieden het nog niet beu waren- om nog het een en ander over 'troenken kappen' te vragen, want dat had Van de Velde vanzelf ook volop gedaan, zowel voor de 'baas' als voor zichzelf. Hij herinnerde zich nog levendig dat aan de oostkant langs de Reep vanaf het hof een wei liep met daarin popu lieren en olmen en achterin minstens 400 knotbomen. Knotwilgen werden om de 7 jaar ge knot, terwijl knotpopulieren enkele ja ren later volgden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Landschapsbeheer Zeeland - de Boom in | 2000 | | pagina 10