:$!iÏÏ3k
De Boom In 2-2001
Schaapskudden
De Zeeuwse dijken zijn eeuwenlang
gebruikt als hooi- en weiland.
Schaapherders en koeienwachters
trokken met hun dieren over de dijken
en lieten ze daar grazen, 's Nachts
stonden de koeien en schapen op stal
of in de bocht. Het hooi van de
gemaaide dijken werd 's winters als
voer aan de beesten gegeven die dan
tot in het voorjaar binnen stonden. De
dijken werden niet of nauwelijks extra
bemest, want ze waren dan wel van
enig nut, maar toch ook weer niet zó
belangrijk.
Door deze manier van gebruik kon de
bodem van de dijken nooit erg
voedselrijk zijn. Soms werden er zelfs
meer voedingsstoffen afgevoerd dan er
bij kwamen. Dit kwam het aantal
plantensoorten ten goede.
Tegenwoordig trekken in heel Zeeland
nog slechts twee schaapskuddes rond.
Eén in de Zak van Zuid-Beveland en
één in West-Zeeuws-Vlaanderen. De
meeste dijken worden nu óf aan hun lot
over gelaten en verruigen met braam
en taaie grassen, óf afgerasterd en
vervolgens intensief begraasd door
koeien, schapen of paarden, waarna
een biljartlaken rest. Beide typen dijk
zijn soortenarm. De flora is beperkt tot
enkele concurrentiekrachtige soorten.
Een andere bedreiging voor de
soortenrijkdom is de enorme neerslag
van voedingstoffen uit de lucht. De
afgelopen decennia is die dramatisch
toegenomen en draagt bij aan een
verdere verarming van de
plantenrijkdom. De bloemdijken zijn
door al deze factoren ernstig in het
gedrang gekomen. Willen we ze
behouden dan zijn dringend maatre
gelen nodig. Een goed beheer is
essentieel. Extensieve begrazing,
waarbij niet alles even goed wordt
afgegraasd is vaak het best, maar ook
puur hooiiandbeheer (zonder bemes
ting) kan goed zijn. Steeds moeten de
volgende afwegingen gemaakt worden:
hoeveel stuks vee, welke vee, wanneer
het vee inscharen, wanneer maaien,
hoe vaak maaien?
W-* V. Ajrf-
illustratie: St. Zeeuwse Schaapskudde
De Boom In 2-2001
De ene dijk is de andere niet
Nu over de planten zelf. De planten
groei is niet op alle dijken gelijk. Dat
komt doordat de dijken onderling van
eigenschap kunnen verschillen. Er zijn
dijken die bijna geheel uit klei bestaan,
maar ook uitgesproken zandige dijken.
Er zijn dijken met steile hellingen of
met flauwe hellingen. Dijken met
voornamelijk noord-zuidhellingen of
oost-westhellingen. Boomdijken en
kale dijken. Natuurlijk zijn er de nodige
tussenvormen. Ook op één enkele dijk
kunnen deze verschillen optreden. De
steile op- en afritten zijn vaak bijzonder
rijk aan plantensoorten. Ze worden
altijd gemaaid of geklepeld. Het hooi
wordt afgevoerd of rolt naar beneden
waardoor er verschraling optreedt. Het
zijn juist deze stukjes waaraan de
potentiële waarde van een dijk goed is
af te lezen.
In Zeeland zijn de bloemdijken grofweg
in drie typen te verdelen, afhankelijk
van een combinatie van bodemsoort en
beheersvorm. Zo onderscheiden we de
zogenaamde walstrodijken, marjolein-
dijken en doornzaaddijken, allen
genoemd naar één van hun meest
kenmerkende planten.
Walstrodijken
Op zandige dijken vertoont de planten
groei enige gelijkenis met de schrale
graslanden van de binnenduinrand.
Deze dijken worden beweid of gehooid.
Het is vooral de sterk zandige onder
grond die bepalend is. Kenmerkende
planten zijn het sterk geurende geel
walstra en akkerhoornbloem, die in
tegenstelling tot wat zijn naam doet
vermoeden een echte graslandplant is.
Geel walstra werd vroeger gebruikt om
melk te stremmen. Andere planten die
vaak op walstrodijken groeien zijn:
kleine ratelaar, margriet, rolklaver,
liggende klaver, gewone veldbies, en
muizenoortje. De drie laatste soorten
komen ook op meer kleiige dijken voor,
maar zijn daar toch veel minder
algemeen. Op een paar Zeeuwse
walstrodijken kan je de heerlijke geur
van grote tijm opsnuiven.
Dit type dijk is nog een goede stand
plaats voor twee grassen die door
vermesting sterk in aantal achteruit zijn
gegaan, te weten reukgras en de door
veel mensen beminde bevertjes. Twee
andere planten die van vermesting te
lijden hebben zijn zeegroene zegge en
grote ratelaar.
De kleine rupsklaver komt bijna
uitsluitend in het Deltagebied voor. Het
is een echte weideplant die met name
in de binnenduinrand groeit, maar ook
te vinden is op de wallen van Retran-
chement en een enkele Schouwse dijk.
Dit miniscule, gele klavertje heeft
klitvruchtjes die worden verspreid door
schapen. Twee andere grote zeld
zaamheden van walstrodijken zijn
kleine steentijm, die op een zeer
zandige Schouwse dijk groeit, en de
slanke mantelanjer die op twee
plaatsen in Oost-Zeeuws-Vlaanderen
en tot voor kort op een plek op Tholen
tot bloei komt.
Een laatste kenmerkende walstro-
dijkplant is beemdkroon. Beemdkroon
groeit vaak in enigszins ruige, maar
niet gesloten begroeiing. Wanneer de
vlakke, lila bloemhoofdjes van deze
plant aan tabaksrook worden
blootgesteld verschieten ze van kleur
en worden gifgroen (vandaar de
bijnaam tabaksbloempje).
Marjoleindijken
Marjoleindijken hebben doorgaans een
min of meer zavelige bodem (tussen
zand en klei in) en worden extensief
beweid of gehooid. Kenmerkend is het
voorkomen van graslandplanten die
niet goed tegen begrazing kunnen en
typische zoomplanten, planten die op
de overgang van grasland naar
struweel en ruigte hun favoriete stekje
vinden. Zelfs dijken zonder enige vorm
van beheer, die dus aan het verruigen
zijn, kunnen nog lang dit soort planten
herbergen. Bij verdergaande verruiging
verdwijnen ze echter.
-5-