De roodborsttapuit De Boom In 2-2001 gras is ook niet goed voor muizen. Ze verliezen de dekking tegen roofdieren, de grond droogt sneller uit en de voedselbron (zaad/insecten) vermin derd. Vooral in de winter bevriest de bodem sneller en is er geen voorraad overjarig gras(zaad). Muizen zijn ook niet aan een vast leefgebied gebonden; ze profiteren juist van een combinatie van akker- of weiland en ruige berm, slootkant of dijk. De ene muis wil nog het liefst een vochtige onderbegroeiing of rietstrook erbij; een ander zit liever droger en moet kunnen uitwijken naar een plek met struikgewas. Het is ook waar schijnlijk dat muizen verhuizen als er bijvoorbeeld het ene jaar tarwe wordt verbouwd en het andere jaar uien. Ze zullen dan wegtrekken naar graanper- celen die elders aan een dijk of berm grenzen. Het beheer t.b.v. muizen zou mijns inziens het best geregeld kunnen worden door het vooral niet te regelen. Eigenlijk zouden we terug moeten naar de tijden waarin kleine stukken dijk verdeeld waren over heel veel verschillende en eigenwijze eigenaren, die ieder een eigen beheer op de dijken toepasten. De een hooide vroeg, de ander laat; een derde liet begrazen, weer een ander verwaarloosde het beheer en dijkvakken waarover erfgenamen jarenlang ruzieden of waarvan niemand meer wist wie de eigenaar was, verbosten langzaam. Richtlijn Helaas is dit niet meer zo. Dat wat vroeger vanzelf ging moet nu worden geregeld in inrichting en beheerplan- nen. Hoe combineer je nu beheer gericht op zeldzame dijkplanten en muizen? Een paar richtlijnen: 1Maai of begraas dijken nooit van kruin tot voet; laat onderin een strook ruigte staan die je 1x in de 2 - 4 jaar meemaait. Muizen zijn mobiel, hebben dekking en regelmatig voedsel nodig. Grote stukken kaal en ingetrapt grasland mijden ze liever. 2. Maai of begraas geen grote stukken dijk in en keer. Het kan om het wegwerken van achterstallig onderhoud noodzakelijk zijn - op termijn is het voor muizen nadelig. Een mozaïek van eenjarig en meerderjarig grasland op dijken is voor beter voor muizen. Ook insecten profiteren hiervan. 3. Laat delen van de dijk licht tot zwaar verruigen en zelfs verbossen. Delen kun je 1x in de 2 - 4 jaar maaien. Dijkvakken met veel struik- en boom(iep)opslag 1x in de 6 jaar afzetten, zodat de kruidlaag eronder niet verstikt. 4. Een combinatie van een berm of dijk met een water- en riethoudende sloot en een akkerrand waarin ook grassen zijn ingezaaid versterkt een goed muizenbiotoop. 5. Maai niet te laat in het seizoen (eind september-oktober). In deze periode zijn de muizen erg talrijk en samen met andere kleine zoogdieren bezig met de voorbereidingen voor de winter. 6. Het kan geen kwaad met het afkomende takhout en maaisel wat te doen: bouw een takkenril of zet een broeihoop op. Behalve dat hierin muizen gaan nestelen, dienen ze ook als schuilplaats voor wezel, hermelijn of bunzing en dienen ze als uitkijkpost voor bijvoorbeeld een steenuil. Deze houden, net als u en ik, heel veel van muizen! -12 - De Boom In 2-2001 door Alex Wieland, medewerker SLZ De roodborsttapuit is in Zeeland een karakteristieke broedvogel van de drogere biotopen, duinen en dijken in een kleinschalig agrarisch landschap. In Zeeland is de vogel vooral te vinden in Zeeuws-Viaanderen, er broeden hier de laatste jaren zo'n 200 - 400 paren. De roodborsttapuiten leven van allerlei insecten (rupsen, kevers, vlinders, vliegjes, etc.). Het voedsel wordt via een korte duikvlucht van de grond of vegetatie geplukt. Het mannetje is een prachtige vogel met een zwart-witte tekening en een rode borst en buik, het vrouwtje is een stuk minder opvallend. In de winter verblijven de meeste roodborsttapuiten in Zuidwest Europa. Door de relatief zachte winters van de laatste jaren wordt er echter in toenemende mate ook in Zeeland overwinterd. Het ideale broedbiotoop van een roodborsttapuit is een biotoop waar het voedsel gedurende de gehele broedperiode in voldoende mate aanwezig is. Hoe groter het aanbod van insecten des te beter het is voor de roodborsttapuit. Hoe gevarieerder de vegetatie (in soorten en structuur) des te meer insecten. Deze gevarieerde vegetatie kan ontstaan middels extensieve begrazing. Bij deze beheersmethode zal de vegetatie waar het vee meer graast korter zijn dan op plaatsen waar het vee minder graast. De verschillende vegetatiestructuren gaan zo bovendien geleidelijk in elkaar over. In de wat ruigere stukken maakt de roodborsttapuit het nest dat meestal onder een uitgegroeide graspol verscholen ligt. Op de wat intensiever begraasde delen zullen meer plantensoorten groeien die op hun beurt weer meer insecten aan zullen trekken. Enkele struiken op de dijk, meestal meidoom of braam, dienen als uitkijkpunt en zorgen voor meer microklimaat. Bovendien zijn deze struiken ideale schuilplaatsen voor net uitgevlogen jongen. Een grote variatie in microklimaat is in onze winderige provincie van groot belang. Bij een noordenwind zijn er op het noordtalud weinig insecten actief en zal de roodborsttapuit om aan zijn kostje te komen dus uit moeten wijken naar de zuidzijde van het talud. Het aanplanten van een groot aantal opgaande bomen op een dijk is funest voor een gevarieerde vegetatie dus ook voor de roodborsttapuit. roodborsttapuit -13-

Tijdschriftenbank Zeeland

Landschapsbeheer Zeeland - de Boom in | 2001 | | pagina 8