Vreemde vruchten 5. de walnoot De Boom In 4-2002 door Winant Halfwerk, vroeger medewerker SLZ In deze rubriek willen we aandacht schenken aan een aantal fruitsoorten die vooral vroeger op menig boerenerf te vinden waren. Meestal stonden ze in de (moes)tuin, vaak niet eens in de boomgaard. Vaak ging het daarbij maar om één of enkele exemplaren. Een beetje buitenbeentjes dus. Soms wisten de eigenaars niet eens goed wat ze aan moesten met deze vruchten. Toch werden ze in stand gehouden, want iets weggooien dat deed je niet en je kon er altijd wel iets mee doen, zo niet, een ander dan toch. De afgelopen halve eeuw zijn deze fruitsoorten steeds minder algemeen geworden. Reden temeer om die vreemde vruchten eens in het zonnetje te zetten. In deze vijfde aflevering aandacht voor de walnoot. Wederwaardigheden der walnoot Juglans regia) De walnoot of okkernoot - ook wel notenboom, notelaar of kortweg noot geheten, is eigenlijk niet eens zo'n heel vreemde vrucht. Op het Zeeuwse boerenerf zijn notenbomen nog een vrij vertrouwd gezicht. Meestal gaat het maar om één of een aantal exemplaren. Echte notenboomgaarden komen nauwelijks voor. Hier en daar is er nog wel eens een kleintje te bewonderen; op of bij een erf, net als alle ouderwetse boomgaarden. Notenbomen werden vaak geplant voor dat deel van het huis waar zich de keuken, kelder of kaasmakerij bevond. Dat had twee redenen. Vanwege hun geur zouden de bomen vliegen op een afstand houden en ze komen pas laat in blad. Voor het raam geplant, laten ze het aangename voorjaarszonnetje nog wel in huis, maar de felle zomerzon wordt prachtig gefilterd. Zeker tegenwoordig hebben de bomen voornamelijk een esthetische functie en geven karakter aan het boerenlandschap. Een fraai gezicht vormen de rijen notenbomen langs sommige wegen en dijken, waarvan overigens de oude exemplaren in de eerste plaats toch echt zijn geplant omwille van de notenopbrengst. De villatuinen van Corriovalli De walnoot behoort tot de Europees - Noord-Amerikaanse Juglans-subfamilie (ca. 15 a 20 soorten), die samen met de Aziatisch - Noord-Amerikaanse subfamilies Carya (w.o. de Peccannoot) en Pterocarya (vleugelnoten) tot de grotere familie der walnoten of Juglandaceae wordt gerekend. Deze familie wordt op zijn beurt samen met de familie der Myricaceae (waartoe o.a. gagel) ingedeeld in de Juglandales- suborde en is daarmee dus, net als beuken, berken en wilgen, een lid van de orde der katjesbomen. De familie der walnoten is al heel oud. Reeds in het tijdperk der dinosauriërs, groeiden er walnootsoorten in de contreien die tegenwoordig Noord-Europa vormen. De walnoot werd er verdrongen door de erge koude van de IJstijd. Walnotenbomen groeien in het wild in de Balkan, de streken ten zuiden en oosten van de Zwarte zee en de bergen van Centraal-Azië tot in ZW-China en Birma aan toe. Het is een gebied waarin de bakermat van de landbouw ligt en al vroeg is de boom daar in cultuur genomen. Hierdoor is het tegenwoordig moeilijk vast te stellen waar hij precies van nature voorkomt. Het waren de Oude Grieken die de cultivatie van walnoten uit Klein-Azië -20- De Boom In 4-2002 meenamen naar het Middellandse- Zeegebied. Toen de Romeinen Griekenland inlijfden troffen ze daar reeds stokoude notenbomen. Omstreeks 100 v.C. is de Walnoot naar het Italisch schiereiland gebracht. De Romeinen brachten de walnoot verder Europa in. De villatuinen van Corriovalli (het Romeinse Heerlen) werden reeds opgeluisterd met notelaars. In Middeleeuws Europa werd de walnoot overal gekweekt waar de omstandigheden dat toelieten. Ze staan vermeld in de Capitulare de villes imperialibus: een reeks voorschriften voor het beheer van de landerijen van Karei de Grote. Vanouds is er in de Lage Landen veel handel in noten geweest. Er was veel invoer uit Frankrijk en Spanje. Met name in Frankrijk is notenteelt heel algemeen. Er zijn daar complete notenboomgaarden te vinden. In Nederland zijn noten nooit geteeld voor de handel. Dat heeft te maken met de gevoeligheid van de bloemen voor (late) nachtvorst. Het is om die reden ook dat de meeste notenbomen in het milde (zuid)westen van Nederland staan. Daar werden de beste oogsten binnengehaald. Voor walnoten, ook Nederlandse, werd vroeger veel geld neergeteld. Onevengeveerde Notenbomen kunnen uitgroeien tot hoge (10 tot 30 m), statige bomen. Sommige hebben een doorlopende top, doch de meeste een gevorkte of gegaffelde. Volgroeide noten hebben een brede, symmetrische en luchtige kroon. Daarom worden ze het best ver uit elkaar geplant: 12, 15 of zelfs 20 m. De hiervoor geplaatste opmerking dat de schaars voorkomende notenboomgaarden doorgaans klein zijn, slaat dan ook op het aantal bomen en niet op hun oppervlak. 'Notenboomgaardjes' hebben het karakter van een boomweide. De stam is lichtgrijs met een gladde schors. Bij oude bomen ontstaan overlangse groeven in de bast. De twijgen zijn olijfgroen en kaal, de knoppen fijn behaard. Kenmerkend is de geladderde structuur in het merg van een in de lengte doorgesneden twijg. Notenbladeren zijn groot (20-30(45) cm) en onevengeveerd. Ze bestaan uit 5 tot 9 (heel soms 13) glanzend groene, vrijwel gaafrandige, kale, kortgepunte, omgekeerd eironde of elliptische blaadjes van 5 tot 15 cm lang. De eindblaadjes zijn het grootst. Bij het uitkomen zijn de blaadjes nog roodbruin. Wanneer de voorjaarszon door de kruin - 21 -

Tijdschriftenbank Zeeland

Landschapsbeheer Zeeland - de Boom in | 2002 | | pagina 12