De Boom In 1-2003 Transparente de Croncels Het maaien gebeurde vaak door diegenen, die de weg - en weidebeplantingen verzorgden. De ondergrond werd doorgaans beteeld met landbouwgewassen. Over het oogsten en de afzet van het product maakten men zich geen zorgen. Men verhuurden de boomgaard jaarlijks en de pachter zorgde voor de rest. Deze sorteerde het fruit hoogstens in twee maten: boven en beneden de 28 mm en verhandelde de appels en peren in mudzakken van 55 - 70 kilogram. Het is zondermeer duidelijk, dat dergelijke hoogstamboomgaarden die eerst na 20 jaren een vrij onregelmatige opbrengst van geringe waarde gaven, slechts geëxploiteerd kon worden als nevenbedrijf of als geldbelegging van kapitaalkrachtige personen. Voor de weinig kapitaal bezittende ondernemer bestond eenvoudig de mogelijkheid niet om een zelfstandig bedrijf op te zetten. 1900-1910: De bessenteelt als blijvende onderteelt maakt opgang Na 1900 kwam de grote verandering. De bessenteelt kwam naar voren als onderteelt in de boomgaarden. In 1892 waren er in Wemeldinge al kruisbessen in cultuur, de z.g. Engelse Witte, uit Engeland afkomstig en door een Cox's Pomona ondernemend kweker in Zeeland geïmporteerd met het voorop gezette doel de onrijpe geplukte vruchten naar Engeland te kunnen verzenden. Ook in latere jaren hebben ondernemende Zeeuwse fruitkwekers regelmatig contact gezocht met buitenlandse collega's en proefstations. Dit heeft zeker een gunstige invloed uitgeoefend op de ontwikkeling van de Zeeuwse fruitteelt. Nieuwe teeltmethodes werden toegepast en nieuwe rassen kwamen in cultuur. De kruisbessenteelt maakte in Zeeland veel opgang, daar men in deze cultuur een middel zag om een vroege en regelmatige opbrengst te verkrijgen. Niet alleen de pas geplante hoogstamboomgaarden, maar ook een groot deel van de bestaande boomgaarden werden onderbeplant met bessen, waardoor deze hoogstamboomgaarden het aanzien kregen van bessentuinen. Deze onderteelt werd meer en meer beschouwd als hoofdzaak, de weinig productieve oppervruchten werden naar het tweede plan verschoven. Het accent kwam dus zeer sterk te liggen op de bessenteelt hetgeen een belangrijke investering van de fruitteelt in Zeeland betekende. Enige jaren na de kruisbessencultuur werd de zwarte -14- De Boom In 1-2003 bessencultuur ingevoerd. De zwarte bessen werden bij voorkeur in jonge boomgaarden geplant, daar een zwarte bes veel minder schaduw kan verdragen dan de kruisbes, die als halfschaduw plant hier uitstekend geschikt voor was. Na 10-15 jaar werden de dan veelal versleten bessen doorgaans vervangen door kruisbessen. Vrijwel gelijktijdig met de zwarte bessenteelt kwam de teelt van rode bessen naar voren, maar deze heeft nooit zo'n vlucht genomen als de kruisbessenteelt.Toen de bessenteelt haar intrede deed in het Zeeuwse fruitteeltbedrijf, kwam men tot de ontdekking, dat zij er geen vaklieden waren om de bessen te snoeien en te verzorgen en stelde men geschikte werkkrachten aan om de teelt uit te bouwen. Verschillende eigenaren stelden een bedrijfsleider of opzichter aan en enkele braken met het oude systeem van verhuren en namen de boomgaard zelf in exploitatie. De ziektebestrijding werd geïntroduceerd Met trots vermeldde men, dat nergens in het land zoveel rupsenvangbanden werden aangelegd als in Zeeland. Van kopervitriool en kalk werd algemeen gebruik gemaakt. Steeds meer boomgaarden zagen in het vroege voorjaar blauw van de bespuitingen. Niet alleen aan de teelt, maar ook aan de afzet werd meer en meer aandacht besteed. De verpakking: naast kleine zakken werd overgegaan tot het in gebruik nemen van bustels en kinnemanden, beiden van wilgentenen gemaakt, dus vormvast. 1910-1920: De struikvorm doet zijn intrede Omstreeks 1910 deed een nieuwe verschijning haar intrede in de Zeeuwse boomgaarden, namelijk de struikvorm, die ingeplant werd tussen de hoofdbeplanting. Ook in dit boomgaardtype hield men vast aan de onderteelt van bessen. De hoofdbeplanting op 10 meter in driehoeksverband bestaande hoofdzakelijk uit Goudreinet, Bellefleur en Sterappel. Hiertussen plantte men op 5 meter struiken van appel en peren. Men trachtte zodoende het hiaat op te vullen tussen de bessenpluk en de pluk van het late winterfruit, door zomer- en herfstrassen te kiezen. Dit bewerkstelligde een betere arbeids- en risico verdeling. Ditmaal kwam het accent te liggen bij de peren, daar men deze door de pyramide groeiwijze beter geschikt achtte, dan de meer breed groeiende appels. De struikvorm moest men nog wel beter leren kennen. Geplant werden toen de volgende peren: Beurre Hardy, Triomphe de Vienne, Bonne Louise d'Avranches, Buerré d'Amantis, en appels: Transparante de Croncels, Cox's Pomona, Jacques Lebel, Mank's Codlin. Mank's Codlin Fruitgeschiedenis 1920-1940 In de periode 1920-1930 toen men zich meer en meer op de fruitteelt ging toeleggen, ontwikkelde het fruitbedrijf zich tot een veelzijdig bedrijf. Naast appels, peren, kersen en bessen ging men over tot de teelt van dessertpruimen, frambozen en aardbeien. De hoog- en halfhoogstamboomgaard verdwenen -15-

Tijdschriftenbank Zeeland

Landschapsbeheer Zeeland - de Boom in | 2003 | | pagina 9