O O O
Q O
Off Boom ln 3-2003
uit te groeien weggesnoeid. De bomen mochten
immers maar in één plat vlak groeien. Wonderlijk
om te zien hoe ook de stam van de boom zelf uit
sluitend in diezelfde richting een diktegroei heeft.
Traditioneel waren het vaak lindebomen die voor
dit doeleinde werden gebruikt. Maar in Zeeland,
met name op Tholen, zie je ook vaak perenbomen
die als leiboom werden gesnoeid.
De huisweide in het groen
Direct rondom het erf was altijd een huisweide
gelegen; soms zelf meerdere. Het grootvee kon
er grazen terwijl er toch ruimte beschikbaar was
voor geboomte. Voor een goede windbeschut-
ting waren hoge bomen nodig. Ze werden inge
plant in een singel als enkele bomenrij aan de
westzijde. Soms werden hele boomweiden inge
plant met iepen of essen. Iepen waren daar van
oudsher zeer geschikt voor. Ze konden goed
tegen het Zeeuwse klimaat, leverden goed hout
en waren bovendien heel sierlijk. De huisweide
was ook de plaats waar fruitbomen werden
ingeplant. Een boomgaard met hoogstammen
ontbrak nooit op het Zeeuwse erf. Het fruit was
niet of nauwelijks voor de handel bestemd, maar
diende voor eigen gebruik. Een 'slim' assortiment
zorgde voor een bijna constante aanvoer van
fruit. De vroegste appeltjes (tarweappel) konden
al in de tweede helft van juli geoogst worden.
Laatrijpe appels (zoete ermgaard) konden pas
vanaf oktober worden geplukt. Door ze goed te
bewaren of te drogen in de bakkeet konden ze
maanden later nog steeds genuttigd worden.
Niet onvermeld mag blijven dat op nagenoeg
ieder Zeeuws erf minstens één noteboom (wal
noot) te vinden was. Als windscherm rond de
oude boomgaarden werd in Zeeland de
Italiaanse populier gebruikt. Het zijn
bomen met een zeer karakteristiek
silhouet. In korte tijd kunnen ze hoog
uitgroeien, maar de kroon blijft altijd
zeer smal. Op hogere leeftijd groeien
de stammen naar de zijkanten
indrukwekkend uit met brede steun-
wortels.
Omzoomd en met water
Zolang het prikkeldraad nog geen
intrede had gedaan op het erf, waren
het steeds dichte heggen die voor de
veekering moesten zorgen. Daarvoor
werden natuurlijk struiksoorten
gebruikt met stevige doorns en de
meidoorn bleek een zeer geschikte
soort te zijn. De heggen rondom de
huisweide werden jaarlijks geknipt
zodat de heg ook onderin een dichte
structuur bleef houden. Van lieverlee
ontkiemden andere soorten in de heg,
zoals vlier, sleedoorn, bramen, es en
hondsroos. Het is een type heg dat
tegenwoordig wel de 'Zeeuwse haag'
wordt genoemd.
Het vee dat in de huisweiden werd
geweid had natuurlijk drinkwater
nodig. Daarom had ieder perceel wei
land een veedrinkput met zoet water.
Vlak bij het erf hadden deze putten
nog een andere functie. Via een flauw
aflopende oever, die soms zelfs
bestraat was, werden bijvoorbeeld de
karren in het water gereden om te
kunnen schoonmaken. Ook de
paarden konden zo wel eens een bad
nemen. Natuurlijk was een hoeveel
heid bluswater zo vlak bij het rieten
dak zeker geen overbodige luxe!
Op en rond het boerenerf was ook
altijd hakhout in een of andere vorm
aanwezig. Knotwilgen of knotpopulie-
ren zijn daar de bekendste voorbeelden
van. Ze werden niet zelden met enige
honderden tegelijk aangeplant. Dikke
staken die gekapt werden uit deze
bomen konden dienst doen als wei-
paal. De groeikracht van de wilg was
echter zo sterk dat veel knotwilgen
hun leven begonnen zijn als weipaal.
Daarnaast was er vaak ook ander hak
hout in de vorm van laag afgezette
essen, bijvoorbeeld ergens in slootkant.
Tuinen in stijl
Van oudsher was er op het Zeeuwse
boerenerf een siertuin aanwezig aan
«de voorzijde van het woonhuis. Met
de siertuin wilde men kunnen pron
ken, het was het visitekaartje van de boerderij. De
moestuin was aan de achterzijde van het woon
huis gelegen en moest voldoende groente leveren
om een heel jaar rond te komen. Met name bij de
siertuin doet zich de vraag voor of er ooit een
echte typische Zeeuwse boerentuin heeft bestaan.
Als dat al zo is, dan is dat een tuin geweest die de
kenmerken had van verschillende tuinstijlen. Het
was een combinatie.
De oudste tuinvorm is de klassieke kruisvorm. In
de siertuin is op een of andere manier een kruis
verwerkt, meestal in de vorm van twee elkaar
kruisende paadjes. Het is van oorsprong van
christelijke komaf.
Vanuit Italië werd later de formele baroktuin geïn
troduceerd, ook wel de renaissancetuin genoemd.
Deze tuin stamt uit een tijd dat de natuur gezien
werd als iets dat moest worden overwonnen.
Daarom zijn deze tuinen aangelegd in een scherp
contrast met de omgeving. Bloembedden werden
omgeven door randen van buxus, met daartussen
felgekleurde bloemen en paadjes met fijn grind.
Tegen het eind van de 19e eeuw werd de eerste