O O O KORTSTIJUGE LANGSTIJLIGE MANNELIJKE BLOEM VROUWELIJKE BLOEM VROUWELIJKE BLOEM (vormt eventueel een gal) Vijgenbloempjes (binnen in de vijg). Naast mannelijke en vrouwelijke bloemen kennen vijgen ook zogenaamde galbloemen. Dit zijn eigen lijk ook vrouwelijke bloemen, maar hebben in tegenstelling tot de gewone vrouwelijke bloemen een korte stijl in plaats van een lange. Die korte stijl heeft een functie, maar daarover zo direct meer. Sommige vijgenbomen brengen alleen zogenaamde "zaadvijgen" voort. Dat zijn vijgen waarin niets dan vrouwelijke bloemen (ook galbloemen) voorkomen. Het zijn déze exemplaren die worden geoogst voor consumptie. Andere bomen dragen enkel vijgen met mannelijke bloemen (voorin de vijg) en galbloemen (achterin de vijg). In de galbloemen van deze vijgen leggen de vrouwtjes van een 1 mm grote, zwarte galwesp zonder angel, Blastophaga psenes, hun eit jes. Als de ontwikkeling van ei tot larfje tot galwesp- je is voltooid, bijten de wespjes zich een weg naar buiten door de wand van de galbloem. Vrijwel direct daarna paren ze in de holte van de vijg. De mannet jes zijn blind, of vrijwel blind en hebben geen vleu gels. Zij sterven korte tijd na de paring. De vrouwtjes hebben wel zichtvermogen en kunnen vliegen. Meteen na het paren kruipen ze naar de uitgang van de bijna rijpe vijg en schuren daarbij langs de meeldraden van mannelijke bloemen die rond de uitgang zijn gegroepeerd. Precies in de periode dat de galwespen uitkomen, paren en wegvliegen (in mei), produceren de mannelijke bloemen stuifmeel. Niet eerder en niet later. De vrouwelijke wespjes wurmen zich vervolgens door de afsluitende schub ben en vliegen met het stuifmeel aan hun lijf naar een vijg aan een andere vijgenboom. Met veel moeite weten ze zich door het met schubben afgesloten gaatje van de uitgekozen vijg heen te wringen, waarbij ze niet zelden vleu gels en poten en/of antennes bescha digen of verliezen. Eenmaal binnen gaan ze op zoek naar bloemen met korte stijlen (de galbloemen), omdat ze alleen daarin een eitje kunnen afzetten. Op die zoektocht kruipen ze langs de langstijlige bloemen en bevruchten deze met stuifmeel. De vrouwtjes ster ven na het eileggen, zonder ooit voed sel tot zich genomen te hebben. Reeds zesduizend jaar geleden pasten de Egyptenaren (en later de Phoeniciërs) de methode van het capri- ficeren toe. Bij caprificeren worden vij genbomen met "mannelijke" vijgen geplant tussen de (uitsluitende vrouwe lijke) zaadvijgen, die ter consumptie dienen. Ook worden wel takken van "mannelijke" vijgen in de zaadvijgen bomen gehangen. Wisten de Oude Egyptenaren van het bestaan van de symbiose, of hadden ze alleen een ver band ontdekt, maar nog geen oorzaak? Door jarenlange selectie is men er inmiddels in geslaagd rassen te kweken die zonder bestuiving volgroeide vijgen leveren. Deze hebben geen kiem- krachtige zaden en worden dus gestekt. Het hele groeiseizoen door ontstaan er vijgen aan de groeiende scheuten. Het eerst rijp zijn de vijgen die als embryo nale vruchtjes van het vorige seizoen in de bladoksel overwinterd hebben. Dan verschijnen in het voorjaar, op nieuw hout, de vijgen die in warme gebieden aan het eind van de zomer de voornaamste oogst vormen. Intussen ontwikkelen zich aan de uiteinden van de nieuwe scheuten de embryonale vruchtjes die vol gend voorjaar als eerste rijp zijn. In koele klimaten is de zomer niet lang en warm genoeg om de vruch- Nog meer wonderen Het bevruchtingsverhaal van de Ficus sycamora is nog wonderbaarlijker. Er is vastgesteld dat de gal wesp die hier voor de bevruchting zorgt, Ceratosolen arabicus, voor het naar buiten kruipen eerst wel overwogen en bliksemsnel, tot wel 40 x toe, stuifmeel verzamelt. Vervolgens strijken ze, na het eitjes leggen in een andere vijg, net zo weloverwogen de vrouwelijke bloemen met het stuifmeel in. Zij lijken dus moedwillig het voortbestaan van de vijgen in stand te houden. Als dat geen wonder der natuur is! Een ander wonder is het verhaal van de inquilinen. Dit zijn nog kleinere wespjes die op de larven van vijgengalwespen parasiteren. De inquilinenlarfjes kruipen op de zelfde wijze uit de galbloem van de galwesplarf als de galwesplarf zelf gedaan zou hebben en kunnen ook door het gaatje aan het uiteinde van de vijg naar buiten kruipen. De inquilinen kunnen echter niet door het gaatje van een vrouwelijke vijg naar binnen, maar prikken met hun legbuis door de buitenwand van de vijg. Op één of andere miraculeuze wijze weten ze dit op precies die plaats te doen waar zich een galbloem met daarin een galwesplarfje bevindt. ten in één en hetzelfde jaar te laten rij pen. Alleen de embryonale vruchtjes die overwinteren maken een kans. De ziekte van Hizkia Sinds mensenheugenis worden vijgen gebruikt als laxeermiddel of, geroosterd en vervolgens tot een papje gekookt, als ontsmettingsmiddel bij de behandeling van wonden, steenpuisten e.d. In Jesaja en Koningen is een beschrijving van de ziekte van Hizkia gegeven. Hizkia (koning van Juda, 725 - 697 v. Chr.) had last van boze zweren. Jesaja had gezegd dat men daar een vijgen koek op moest leggen, dan zou hij genezen. En zie, zo geschiede. Dat lijkt op tovenarij, maar is verklaar baar. De vijgenkoek was waarschijnlijk een plak gedroogde en gekonfijte vijgen; zo'n koek heeft een hoog suikergehalte. Suiker trekt vocht aan, dus ook wondvocht uit de zweer. Bovendien wor den de microben gedood door de hoge suikercon centratie (daarom zijn gekonfijte vruchten ook zo lang houdbaar). De wond werd door de vijgenkoek in feite enigs zins steriel. Op zich was de genezing van Hizkia dus niet zo wonderbaarlijk. Bekender is natuurlijk het gebruik van vijgen als voedingsspijs. Vijgen zijn zowel vers als gedroogd of gekonfijt te nuttigen. De kunst is om de oogst zolang mogelijk uit te stellen. Volgens de boeken

Tijdschriftenbank Zeeland

Landschapsbeheer Zeeland - de Boom in | 2003 | | pagina 6