c
10
Zeeuwsch- Vlaanderens Westhoek
Op een winteravond valt ons soms een
boekje in handen, een vertelling komt bij
ons boven, of wij hooren een liedEn dan
gaan onze gedachten metéén naar de eigen
streke, wanneer wij ergens anders zijn ver
zeild geraaikt. In iedere herinnering rust het
verlangen naar een vroegeren tijd, en een
weemoed om datgene wat verging, om nooit
weer terug te keeren Herinnering en wee
moed zijn twee dingen, die ons sterk binden
aan onzen grond, aan onze streek, aan dat
hoekje van de natuur dat wij liefhadden, aan
een plekje van het vaderland van „een paar
handen groot", dat wij nooit vergeten. Wij
die van den lande zijn toch zekeT niet!
Want een diepe, heerlijke herinnering aan de
reuk van rijp koren op een of anderen zo
merdag die ons is bijgebleven beeldt de
streek, het ouderlijk huis, het hoekje bij den
haard voor ons uit!
Zoo'n boekje nam ik zooeven ter hand. Het
is 't geschrift van den in 1940 overleden ras-
echten „Cadzandtenaar" dr. J. de Haan, die,
voordat hij ging rentenieren in zijn dorp aan
den Scheldemond, archivaris was te Deven
ter en te 's-Gravenhage. Een boekje van
ouderwetsche degelijkheid, geschreven door
een oprecht Nederlander, die zóó hing aan
zijn streek en zijn dorp, dat hij er over ver
tellen ging, met het blijde hart van een kind,
èn de grondige en degelijke kennis van
den wetenschapsmensch. Toch is hij den boer
op zijn grond en in zijn woning nabij ge
bleven. „Uit het leven van den Cadzandschen
landbouwer in vroeger dagen", zoo heet het
boekje. En het voerde mij terug naar, de eigen
kinderjaren op Zeeuwsch-Vlaamschen grond,
naar de gezichten van de boeren uit de
stireek, naar den zang der kinderen, de boe-
renkoopdagen, de schaimeiende kermissen en
feesten, naar de innige volksvermakenkort
om, naar de goedheid van „óns Landje",
waar wij aan hangen met al de verknocht
heid van ons hart!
Daar ligt het, het „Landje"m het
uiterste zuid-westen van Nederland, over-
ruischt door het zingen van de branding in
den breeden Scheldemond, doorvloeid van hef
trage waaien der boomen, belicht uit den
hoogen hemel met de witte wolkengevaarten,
en verlevendigd door het spel van zijn keu-
rig-nette boerderijen en huisjes aan dijk en
weg. Het is rruaar klein. Maar het is groot en
grootsch van strijd-wii en kracht. Want het
is opgebouwd uit dé aanslibbing van de zee,
door Vlaamsche en Zeeuwsche dijkwerkers en
polderjongens, en door elkander telkens-op
volgende boerengeslachten van Vlamingen en
Zeeuwen, maar óók, en vooral!, van Hugeno
ten en Salzburgers. Vooral van Hugenoten,
die uit de Fransche noorderdepairtementen
kwamen op het einde der 17e eeuw, omdat zij
„om den gheloove" vervolgd werden
Op een avond als deze. terwijl ik al wat goeu
en schoon is aan herinnering naar mij toe
haal, zie ik ze komer., de Hugenoten uit
Frankrijk. Ik zie ze gaan over de landwegen
van Zeeuwsch-Vlaainderen, met de familie
papieren en in hun dikke, landscbe kleede
ren genaaid, en, naar de overlevering zegt,
met hun goudstukken gebakken in het don
kere brood dat zij meedroegen, vluchtend uit
de Kastelnye van Rijsel, om het te verber
gen voor den roofzucht van Fransche ambte
naren Moeder vertelde mij dit bij het
winjtervuur of aan mijn bed, ook vader en
grootvader deden mij verhalen, zij wezen mij
boerderijen aan, noemden namen van oude
Hugenoten-families, en verduidelijkten de
Fransche namen, die nog bij tientallen voor
komen in het land van Cadzand! Dr. De Hful-
lu was zélf een afstammeling der Hugenoten,
en tientallen boeren en burgers dragen den
zelfden naam. Fremovw heette mijn eigen
moeder, die goede die mij óók nierom altijd
met trots aan haar zal doen terugdenken,
omidat zij het land en de menschen van on
zen grond begréép, als waren
het allen broers en zusters
van haarFremouw, een
Fransch-klinkende naam,
moor hoe verrast was ik niet,
toen ik kort geleden ontdek
te, dat het Fransche Fré-
mault (waarvan Fremouw
werd gemaakt in Zeeuwsch-
Vlaanderen) niets anders was
dan eenSaksische naam,
samengesteld uit: „frumo"
eerste, voortreffelijke, de
gelijke of dappere!) en
„waldiho" kracht, macht)
Terwijl De Hullu wellicht,
bijna zeker zelfs, oorspronke
lijk „Van Heule" (heule
waterloop) zal zijn geweest.
enz.
Ook de Salzburgers kwamen
naar dit land aan de Schelde
omdat zij als protestanten
werden vervolgd: hun invloed
is zeer gering geweest, slechts
enkele families hebben zich
kunnen handhaven, velen zijn
later naar Zuid-Duitschland
teruggekeerd, anderen heb
ben althans Zeeuwsch-Vlaan
deren verlaten om het „in
Holland" te gaan zoeken.
Toch is hiurn geschiedenis
even interessant haast dan
die der Hugenoten.
En waar Nederlandsche boeren thans „naar
Oostland" gaan, is het goed, nog eens terug te
denken aan de jaren waarin anderen óns land
moesten helpen vormen. Ook die Hugenoten
waren vreemden hier, doch zij hebben in
Zeeuwsch-Vlaanderen een welvaart geschapen
en een degelijke, landsche orde, die bewonde
ring en eerbied afdwingt. Zij zijn Nederlanders
geworden uit één stuk, boeren van groot for
maat, hun zonen hebben den weg gezocht
soms naar het noorden, maar minstens éven
sterk als andere boerenzoons denken zij dat
weet ik zeker waar zij ook mogen zitten,
immer met vreugde terug aan „het Landje",
waarvan wij zingen: „Dat is ons éigen Landje,
maardéél van Nederland"!
Wie zich een aeuKoeelü wil vormen van dit.
oude Zeeuwsch-Vlaanderen, uit volksche be
langstelling of uit wetenschappelijke overwe
gingen, moet zich Dr. de Hullu's boekje eens
aanschaffen1). Hij kan er in lezen, hoe de
schrijver met uiterste nauwgezetheid de oude
Cadzandsche woning heeft beschreven, hij kan
zich de levenswijze dier boeren duidelijk voor
oogen halen, binnenshuis en daarbuiten, bij
begrafenis en trouwpartij, bij oogst en kermis.
Bij zomerdag en wintermaand. Hoe vaker ik
het inzie, hoe overtuigder ik ben in mijn mee
ning: dit is volksche arbeid in grooten, koenen
stijl! Wie d i t zou voortzetten voor andere boe-
renstreken van ons vaderland, zou werkelijk
edel werk doen! Want het leeft als een roman,
dit relaas.
Zie, de arbeid voltrekt zich op het land en in
de stallen, de winter komt aan, met Sint-Maar
ten „verhuist" het gezin van de woonkamer
naar de ruime boerenkeuken, tot het kort na
Paschen weer de woonkamer kiest. De winter-
knechts worden ingehuurd, de Sint-Maartens-
wafels worden gebakken Een „Braban
der" komt met matten leuren, de „weerglazen"
worden bekeken, er wordt een nieuwe klok ge
kocht, dikwijls een Friesche, vervaardigd in
Joure; er zijn „sulferbakken" en tuitlampen,
en later balkers, waarin zelf-vervaardig-
de kaarsen komen te staan, gemaakt uit het
„buikvet" van de in den voorwinter geslachte
koe
Rondtrekkende benden verontrusten den boer
en zijn gezin, daarom is het van belang,
dat sloten en „sluitkettingen" aan deuren en
vensters en blinden goed in orde zijn. En
dan, er hangt nog een „snaphaan" aan
den muur, dat behalve voor de jacht óók nog
dienen kan om brutale roovers op een afstand
te houden
Er wordt op rustige wijze „Kerstdag" gevierd,
in den huiselijken kring. Maar druk is het met
de intrede van het nieuwe jaar. „Al van 's och-
*3g'
v<S*v y...
HAVEN VAN CADZAND
(Foto-Archief A. P.)
tends vroeg kwamen zij van heinde en verre
toestroomen, de nieuwjaarswenschers, met hun
zakken en balen op den rugReeds da
gen tevoren had de huisvrouw de „knuivelin-
gen", de knorrebeenen, de reuzelkanen enz. in
een tobbe bijeen verzameld, die op Oudejaars
avond in den gang of het voorhuis werd gezet,
en wier inhoud, vermeerderd met spek en
brood en andere eetwaren, op Nieuwjaarsmor
gen geheel aan de van hofstede tot hofstede
trekkende bedelaars werd uitgedeeld".
Het is te lang en te mooi om het hier allemaal
in het kort te vertellen, wat Dr. de Hullu
schrijft over nieuwjaarsviering, over „familie
visite", over vrijen en trouwen in het Land van
Cadzand. „Half-Kortemaand" kwamen de zo-
merknechten weer in dienst, de arbeid begon,
opnieuw werd negen maanden aan een stuk
door gewrocht op het veld, in de stallen en
schuren Een nieuw boerenleven begon,
een stuk echt-Nederlandsch boerenleven, dat
ook de boer van buiten Zeeuwsch-Vlaande
ren kennen moet!
Zeeuwscn-Vlaanderen! Land van polders en
dijken, deel van het Nederlandsche vaderland,
het ligt daar in het zuiden, haast weggedoken.
Maarlet er wèl op, want het kan zoo
veel geven aan ons volk, en het zal veel geven.
Deze door God vergunde vruchtbaarheid is er
óók ten bate van het deel van den Landstand
van bóven de Schelde en den Moerdijk. Oók
voor de steden en de burgers van andere pro
vincies en streken.
Het is één met Zeeland, want het werd even
zoo als .de andere deelen van deze gouw ont
worsteld aan de baren. En het is evenzoo
schoon in zijn weelde van polders en betronkte
dijken, van kreekfcn en glanzende dorpen, van
hooge boomen en royale hofsteden!
Daar gaat een boerenknecht door het land, en
hij fluit!
Hoort! hij fluit het lied van het oude Land
van Cadzand, dat nieuw en glanzend is, zooals
de oude, grijzige zeeklei ieder voorjaar op
nieuw gaat blinken in de zon, die er ook voor
„het Landje" is!
E. B.
(Uitgave: Firma A. J. Bronswijk, Oostburg.)